Personal: vertaling Zweeds

Overzicht

Zweeds naar Spaans: Meer gegevens...

personal:
- plantilla; empleados; personal; asalariados; recursos
Wiktionary:
- personal → personal, equipo, empleado

Spaans naar Zweeds: Meer gegevens...

personal:
- personligt; privat; personligen; på egen hand; personlig; individuell; individuellt; infödd
- anställda; personal; arbetare; styrning; arbetskraft; servering; betjäning
Personal:
- Personlig; Vänner och familj
Wiktionary:
- personal → arbetsstyrka, personal, personlig

Zweeds

Uitgebreide vertaling voor personal (Zweeds) in het Spaans

personal:

personal [-en] zelfstandig naamwoord

personal (besättning)
la plantilla
- plantilla [la ~] zelfstandig naamwoord
personal (anställda; arbetare)
el empleados; el personal; la plantilla; el asalariados
- empleados [el ~] zelfstandig naamwoord
- personal [el ~] zelfstandig naamwoord
- plantilla [la ~] zelfstandig naamwoord
- asalariados [el ~] zelfstandig naamwoord
personal
el personal
- personal [el ~] zelfstandig naamwoord
personal
el recursos
- recursos [el ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor personal:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
asalariados	anställda; arbetare; personal	styrning
empleados	anställda; arbetare; personal	betjänten; styrning
personal	anställda; arbetare; personal	arbetskraft; betjäning; servering; styrning
plantilla	anställda; arbetare; besättning; personal	gruppering; mall; styrning; utformning
recursos	personal	kronor; mynt; pengar; penning; slant; småpengar; ören
Bijwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
personal		individuell; individuellt; infödd; personlig; personligen; personligt; privat; på egen hand

Synoniemen voor "personal":

anställd; arbetskraft; stab

Wiktionary: personal

Cross Translation:

From	To	Via
• personal	→ personal	↔ Personal — Belegschaft eines Geschäfts/einer Firma
• personal	→ personal; equipo; empleado	↔ staff — employees of a business

Verwante vertalingen van personal

Spaans

Uitgebreide vertaling voor personal (Spaans) in het Zweeds

personal:

personal bijvoeglijk naamwoord

personal (subjetivo; relativamente; relativo)
personligt; privat
- personligt bijvoeglijk naamwoord
- privat bijvoeglijk naamwoord
personal (por su propia mano)
personligen; på egen hand
- personligen bijvoeglijk naamwoord
- på egen hand bijvoeglijk naamwoord
personal (privado)
personlig; personligt
- personlig bijvoeglijk naamwoord
- personligt bijvoeglijk naamwoord
personal
individuell; personligt; individuellt
- individuell bijvoeglijk naamwoord
- personligt bijvoeglijk naamwoord
- individuellt bijvoeglijk naamwoord
personal (nativo; indígena; autóctono; natural de; original de; propio; particular; del país; inherente a; propio de; característico de)
infödd
- infödd bijvoeglijk naamwoord

personal [el ~] zelfstandig naamwoord

el personal (empleados; plantilla; asalariados)
anställda; personal; arbetare
- anställda zelfstandig naamwoord
- personal [-en] zelfstandig naamwoord
- arbetare [-en] zelfstandig naamwoord
el personal (mando; conducción; empleados; plantilla; asalariados)
styrning
- styrning [-en] zelfstandig naamwoord
el personal (capacidad de trabajo)
arbetskraft
- arbetskraft [-en] zelfstandig naamwoord
el personal (atención al cliente; servicio; muestra de servicio; asistencia; auxilio social; apoyo; ayuda; auxilio)
servering; betjäning
- servering [-en] zelfstandig naamwoord
- betjäning [-en] zelfstandig naamwoord
el personal
personal
- personal [-en] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor personal:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
anställda	asalariados; empleados; personal; plantilla
arbetare	asalariados; empleados; personal; plantilla	gente que trabaja; obrero; obreros; peón; trabajador; trabajador asalariado
arbetskraft	capacidad de trabajo; personal	afán de trabajar; capacidad de trabajo; capacidad laboral; población activa; productividad
betjäning	apoyo; asistencia; atención al cliente; auxilio; auxilio social; ayuda; muestra de servicio; personal; servicio
infödd		autóctono; habitante original; indígena; innato; nativa; nativo
personal	asalariados; empleados; personal; plantilla	plantilla; recursos
servering	apoyo; asistencia; atención al cliente; auxilio; auxilio social; ayuda; muestra de servicio; personal; servicio	cafetería; posada; restaurante; venta
styrning	asalariados; conducción; empleados; mando; personal; plantilla
Bijwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
individuell	personal	individual
individuellt	personal	individual
infödd	autóctono; característico de; del país; indígena; inherente a; nativo; natural de; original de; particular; personal; propio; propio de	aborígen; autóctono; indígena; nativo; natural de; original de
personlig	personal; privado
personligen	personal; por su propia mano
personligt	personal; privado; relativamente; relativo; subjetivo
privat	personal; relativamente; relativo; subjetivo	confidencial; particular; privado; íntimo
på egen hand	personal; por su propia mano

Verwante woorden van "personal":

personales

Synoniemen voor "personal":

elenco; nómina; equipo
unilateral; particular; partidista; autónomo; independiente
unipersonal; individual
vivencial; experimental; vivido

Wiktionary: personal

Cross Translation:

From	To	Via
• personal	→ arbetsstyrka	↔ Belegschaft — Gesamtheit der Arbeitnehmer in einem Betrieb/Unternehmen
• personal	→ personal	↔ Personal — Belegschaft eines Geschäfts/einer Firma
• personal	→ personlig	↔ personal — of or pertaining to a particular person
• personal	→ personal	↔ staff — employees of a business
• personal	→ personlig	↔ personnel — Qui est propre et particulier à chaque personne.

Personal:

Personal bijvoeglijk naamwoord

Personal (Amigos y familiares)
Personlig; Vänner och familj
- Personlig bijvoeglijk naamwoord
- Vänner och familj

Vertaal Matrix voor Personal:

Bijvoeglijk Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
Personlig	Amigos y familiares; Personal
Not Specified	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
Vänner och familj	Amigos y familiares; Personal

Zweedse en Spaanse zoekresultaten voor: personal

Uitgebreide vertaling voor personal (Zweeds) in het Spaans

personal:

personal [-en] zelfstandig naamwoord

personal (besättning)

personal (anställda; arbetare)

personal

personal

Vertaal Matrix voor personal:

Synoniemen voor "personal":

Wiktionary: personal

Verwante vertalingen van personal

Uitgebreide vertaling voor personal (Spaans) in het Zweeds

personal:

personal bijvoeglijk naamwoord

personal (subjetivo; relativamente; relativo)

personal (por su propia mano)

personal (privado)

personal

personal (nativo; indígena; autóctono; natural de; original de; propio; particular; del país; inherente a; propio de; característico de)

personal [el ~] zelfstandig naamwoord

el personal (empleados; plantilla; asalariados)

el personal (mando; conducción; empleados; plantilla; asalariados)

el personal (capacidad de trabajo)

el personal (atención al cliente; servicio; muestra de servicio; asistencia; auxilio social; apoyo; ayuda; auxilio)

el personal

Vertaal Matrix voor personal:

Verwante woorden van "personal":

Synoniemen voor "personal":

Wiktionary: personal

Personal:

Personal bijvoeglijk naamwoord

Personal (Amigos y familiares)

Vertaal Matrix voor Personal:

Verwante vertalingen van personal