Orsak in het Engels vertaald uit het Zweeds

Overzicht

Zweeds naar Engels: Meer gegevens...

orsak:
- cause; reason; immediate cause; motive
Wiktionary:
- orsak → cause, beginning, reason
- orsak → reason, cause, brief, case, affair, business, matter, issue, question, thing

Zweeds

Uitgebreide vertaling voor orsak (Zweeds) in het Engels

orsak (sak)
the cause
- cause [the ~] zelfstandig naamwoord
orsak (anledning; grund)
the reason; the immediate cause; the motive; the cause
- reason [the ~] zelfstandig naamwoord
- immediate cause [the ~] zelfstandig naamwoord
- motive [the ~] zelfstandig naamwoord
- cause [the ~] zelfstandig naamwoord
orsak (direkt orsak)
the reason; the cause; the immediate cause
- reason [the ~] zelfstandig naamwoord
- cause [the ~] zelfstandig naamwoord
- immediate cause [the ~] zelfstandig naamwoord
orsak (motiv; grund)
the motive; the cause
- motive [the ~] zelfstandig naamwoord
- cause [the ~] zelfstandig naamwoord

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
cause	anledning; direkt orsak; grund; motiv; orsak; sak
immediate cause	anledning; direkt orsak; grund; orsak
motive	anledning; grund; motiv; orsak	design; formgivning
reason	anledning; direkt orsak; grund; orsak	förstånd; hjärnan; intelligens; sinnelag; själ; tankesätt
Werkwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
cause		anstifta; förorsaka; orsaka; utlösa
reason		diskutera; resonera
Over	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
cause		framkalla; tillfoga; tillskynda; ådraga; åsamka
motive		bevekelsegrund
reason		reson; skäl

orsak

noun

Cross Translation:

From	To	Via
• orsak	→ reason	↔ Begründung — Angabe von Gründen, Rechtfertigung
• orsak	→ reason	↔ Bewandtnis — Merkmal, Beschaffenheit, Sinn, Zweck, Hintergrund einer Sache oder Person
• orsak	→ reason	↔ Grund — das, durch was die Richtigkeit von etwas gerechtfertigt ist bzw. erklärt oder widerlegt wird: Ursache, Veranlassung
• orsak	→ cause; reason	↔ Ursache — vorhergehender Sachverhalt, der einen momentanen Sachverhalt wesentlich bestimmt hat
• orsak	→ brief; case; cause; affair; business; matter; issue; question; thing; reason	↔ cause — Ce qui fait qu’une chose est ou s’opère.