Home ->Woordenboeken ->Zweeds/Engels ->Zoek: best

Zweedse en Engelse zoekresultaten voor: best

Overzicht
Zweeds naar Engels:   Meer gegevens...
  1. best:
  2. bestå:
  3. Wiktionary:
Engels naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. best:
  2. well:
  3. good:
  4. Wiktionary:

Zweeds

Uitgebreide vertaling voor best (Zweeds) in het Engels

best:

best

  1. best
    beast; brute; monster

Vertaal Matrix voor best:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
beast djur; missformning; monsteraktig
brute barbar; buse; ohyfsat kräk; ouppfostrad knöl; rå; råskinn; själlös; tuffing
monster jätte; koloss; missformning; monster; monsteraktig
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
beast best
brute best
monster best monstrum; vidunder

Synoniemen voor "best":


Wiktionary: best

best
noun
  1. brutish man
  2. large beast
  3. non-human animal
  4. person who behaves wildly
  5. oppressive and harsh person
Cross Translation:
FromToVia
• best → beast ↔ Bestie — ein wildes und gefährliches Tier
• best → beast ↔ Bestie — abwertend: schreckliche, grässliche Person
• best → beast ↔ Biest — widerwärtiges Tier
• best → animal; beast ↔ animal — zoologie|nocat=1 métazoaire ; être organisé, doué de sensibilité et de mouvement, et reproductible au sein de son espèce.
• best → beast; animal ↔ bête — Tout animal autre que l’Homme.

bestå:

bestå

  1. bestå
    pass; last; exist; endure; get through; pay for
  2. bestå
    to remain; to stay
    – continue in a place, position, or situation 1
    • remain werkwoord (remains, remained, remaining)
      • despite student protests, he remained Dean for another year1
    • stay werkwoord (stays, stayed, staying)
      • After graduation, she stayed on in Cambridge as a student adviser1
    to last; to continue
    • last werkwoord (lasts, lasted, lasting)
    • continue werkwoord (continues, continued, continuing)

Vertaal Matrix voor bestå:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
last förra; sista; siste; sistfödd; stövelträd; yngste
pass bergstig; biljett; fribiljett; identifikationskort; inträdesbiljett; inträdestillstånd; pass; passersedel; tillstånd
stay uppmuntran
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
continue bestå arbeta vidare; bibehålla; fortgå; fortsätta; förlänga; gå vidare med; permanenta; pågå; slutföra; ta det längre
endure bära; fördraga; lida; orka; stå ut med; tåla; uthärda; utstå
exist existera; finnas; vara till
get through inprägla; intrycka; komma igenom; nå; passera; trycka på; tränga igenom
last bestå
pass besöka; förgå; ge; ge sig iväg; gå; gå förbi; gå igenom; gå till; hända; inträffa; passera; räcka; röra; ske; skicka; tillbringa; överlämna; överräcka
pay for avbetala; betala av
remain bestå
stay bestå bo; dröja sig kvar; förbli; förbli densamme; leva; släntra; stanna över natten; tillbringa natten; vara likadan; övernatta
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
continue fortbestå; fortfara; fortlöpa; fortvara
endure bestå fördra; genomlida
exist bestå förefinnas; föreligga
get through bestå
last bestå sist
pass bestå avkunna; förflyta; förlida; förlöpa; langa; passering; svinna; övergå
pay for bestå bekosta; umgälla
remain kvarstå; restera; återstå
stay sejour; stag; vistelse
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
last efterliggande; föregående; nyligen; sista; sistnämnd

Synoniemen voor "bestå":


Wiktionary: bestå

bestå
verb
  1. stay or remain in a place or situation
Cross Translation:
FromToVia
• bestå → consist ↔ bestaan — ~ uit samengesteld zijn uit bepaalde delen
• bestå → exist ↔ bestaan — daadwerkelijk in het universum voorkomen
• bestå → pass; succeed ↔ bestehen — transitiv: erfolgreich absolvieren
• bestå → consist ↔ bestehen — bestehen aus, mit Dativ: ausschließlich enthalten
• bestå → exist ↔ bestehen — intransitiv: existieren, erhalten bleiben
• bestå → last ↔ dauern — gehoben: bestehen bleiben, beständig sein
• bestå → consist of; consist in ↔ consister — constituer par certains éléments ; comporter ; comprendre.

Verwante vertalingen van best



Engels

Uitgebreide vertaling voor best (Engels) in het Zweeds

best:

best bijvoeglijk naamwoord

  1. best (most beautiful; prettiest; loveliest; nicest)
    vackraste

best

  1. best
    bäst
  2. best (choicest; most outstanding; finest)
    ypperst

Vertaal Matrix voor best:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
- topper
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
- outdo; outflank; scoop; trump
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
- better
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
- better
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
bäst best
ypperst best; choicest; finest; most outstanding
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
vackraste best; loveliest; most beautiful; nicest; prettiest

Verwante woorden van "best":


Synoniemen voor "best":


Antoniemen van "best":


Verwante definities voor "best":

  1. (comparative and superlative of `well') wiser or more advantageous and hence advisable1
    • the White House thought it best not to respond1
  2. (superlative of `good') having the most positive qualities1
    • the best film of the year1
    • the best solution1
    • the best time for planting1
    • wore his best suit1
  3. it would be sensible1
    • you'd best stay at home1
  4. in a most excellent way or manner1
    • he played best after a couple of martinis1
  5. from a position of superiority or authority1
  6. the supreme effort one can make1
    • they did their best1
  7. the person who is most outstanding or excellent; someone who tops all others1
    • he could beat the best of them1
  8. get the better of1
    • the goal was to best the competition1

Wiktionary: best

best
verb
  1. to beat
noun
  1. person
  2. effort
superlative
  1. superlative of the adverb well
  2. superlative of the adjective good
Cross Translation:
FromToVia
• best → hellre ↔ le mieux — Ce qu’il y a de mieux
• best → bäst ↔ meilleur — comparatif de|bon|fr. Qui est d’un degré supérieur à bon, qui valoir plus que la personne ou la chose à laquelle on le comparer.

best vorm van well:

well [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the well
    brunn
    • brunn zelfstandig naamwoord

well bijvoeglijk naamwoord

  1. well (indeed)
    verkligen; ja
    • verkligen bijvoeglijk naamwoord
    • ja bijvoeglijk naamwoord
  2. well (indeed)
    tjaa
    • tjaa bijvoeglijk naamwoord
  3. well
    jo
    • jo bijvoeglijk naamwoord
  4. well (fit; healthy; in good health; thriving)
    piggt; friskt; kry; i form
    • piggt bijvoeglijk naamwoord
    • friskt bijvoeglijk naamwoord
    • kry bijvoeglijk naamwoord
    • i form bijvoeglijk naamwoord
  5. well (rosy cheeked; fighting fit; in good health; healthy; rosy cheeked & bushy tailed)
    vid god hälsa; rosigt; i god form
  6. well (flourishing; prosperous; wealthy; )
    välsituerat; rik; rikt; bemedlat; välsituerad
  7. well (flourishing; prosperous; healthy; thriving; in good health)
    blomstrande; välmående

well

  1. well
    jaja
  2. well (gush)
    kvälla
  3. well (light-court)
    ljusgård
  4. well (spring; gush)
    välla

Vertaal Matrix voor well:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
brunn well
ja consent; yes
- fountainhead; wellspring
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
- swell
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
- good
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
- advantageously; comfortably; considerably; easily; good; intimately; substantially
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
jaja well
kvälla gush; well
ljusgård light-court; well
verkligen indeed; yes
välla gush; spring; well
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bemedlat flourishing; healthy; in good health; prosperous; rich; thriving; wealthy; well; well-of prosperous; well-off; well-to-do
blomstrande flourishing; healthy; in good health; prosperous; thriving; well blooming; flourishing; healthy; prospering
friskt fit; healthy; in good health; thriving; well brittle; chilli; chilly; cool; crisp; little fresh
i form fit; healthy; in good health; thriving; well
i god form fighting fit; healthy; in good health; rosy cheeked; rosy cheeked & bushy tailed; well
ja indeed; well sure; yes
jo well
kry fit; healthy; in good health; thriving; well
piggt fit; healthy; in good health; thriving; well piquant
rik flourishing; healthy; in good health; prosperous; rich; thriving; wealthy; well; well-of moneyed; monied; wealthy; well-of; well-to-do
rikt flourishing; healthy; in good health; prosperous; rich; thriving; wealthy; well; well-of moneyed; monied; wealthy; well-of; well-to-do
rosigt fighting fit; healthy; in good health; rosy cheeked; rosy cheeked & bushy tailed; well rose-coloured; roseate; rosy
tjaa indeed; well
verkligen indeed; well actual; actually; certainly; certainly yes; definitely; in fact; in truth; indeed; it's true; positively; real; really; to be sure; truly; verily; yes indeed
vid god hälsa fighting fit; healthy; in good health; rosy cheeked; rosy cheeked & bushy tailed; well
välmående flourishing; healthy; in good health; prosperous; thriving; well
välsituerad flourishing; healthy; in good health; prosperous; rich; thriving; wealthy; well; well-of
välsituerat flourishing; healthy; in good health; prosperous; rich; thriving; wealthy; well; well-of

Verwante woorden van "well":


Synoniemen voor "well":


Antoniemen van "well":


Verwante definities voor "well":

  1. wise or advantageous and hence advisable1
    • it would be well to start early1
  2. resulting favorably1
    • it is well that no one saw you1
    • all's well that ends well1
  3. in good health especially after having suffered illness or injury1
    • appears to be entirely well1
    • the wound is nearly well1
    • a well man1
    • I think I'm well; at least I feel well1
  4. (often used as a combining form) in a good or proper or satisfactory manner or to a high standard (`good' is a nonstandard dialectal variant for `well')1
    • the children behaved well1
    • a task well done1
    • the party went well1
    • he slept well1
    • a well-argued thesis1
    • a well-seasoned dish1
    • a well-planned party1
  5. without unusual distress or resentment; with good humor1
    • took the joke well1
    • took the tragic news well1
  6. indicating high probability; in all likelihood1
    • I might well do it1
    • you may well need your umbrella1
    • he could equally well be trying to deceive us1
  7. thoroughly or completely; fully; often used as a combining form1
    • The problem is well understood1
    • she was well informed1
    • shake well before using1
    • in order to avoid food poisoning be sure the meat is well cooked1
    • well-done beef1
    • well-satisfied customers1
    • well-educated1
  8. favorably; with approval1
    • their neighbors spoke well of them1
    • he thought well of the book1
  9. to a suitable or appropriate extent or degree1
    • the project was well underway1
    • the fetus has well developed organs1
    • his father was well pleased with his grades1
  10. in financial comfort1
    • They live well1
  11. in a manner affording benefit or advantage1
    • she married well1
  12. to a great extent or degree1
    • I'm afraid the film was well over budget1
  13. with skill or in a pleasing manner1
    • she dances well1
    • he writes well1
  14. with prudence or propriety1
    • You would do well to say nothing more1
    • could not well refuse1
  15. with great or especially intimate knowledge1
    • we knew them well1
  16. (used for emphasis or as an intensifier) entirely or fully1
    • a book well worth reading1
    • was well aware of the difficulties ahead1
    • suspected only too well what might be going on1
  17. a deep hole or shaft dug or drilled to obtain water or oil or gas or brine1
  18. an enclosed compartment in a ship or plane for holding something as e.g. fish or a plane's landing gear or for protecting something as e.g. a ship's pumps1
  19. an open shaft through the floors of a building (as for a stairway)1
  20. a cavity or vessel used to contain liquid1
  21. an abundant source1
    • she was a well of information1
  22. come up, as of a liquid1
    • Tears well in her eyes1
    • the currents well up1

Wiktionary: well

well
adverb
  1. accurately; competently
  2. completely; fully
  3. to a significant degree
adjective
  1. in good health
interjection
  1. used to introduce a statement that may be contrary to expectations
  2. to acknowledge a statement or situation
  3. exclamation of surprise
  4. used in conversation to fill space
noun
  1. hole sunk into the ground
  2. spring
verb
  1. to issue forth
Cross Translation:
FromToVia
• well → brunn ↔ Brunnen — Tiefbauwerk zur Gewinnung von Grundwasser oder Uferfiltrat, manchmal, vor allem früher, auch Bauwerke zur Gewinnung von Quellwasser
• well → brunn ↔ Brunnen — Entnahmestelle, oft mit Auffangbecken, zur Bereitstellung in der Nähe oder in der Ferne gewonnenen Wassers
• well → brunn ↔ Brunnen — vor allem aus [2] entwickelten sich die Zierbrunnen, sie dienen auch der Regulierung des Mikroklimas oder Raumklimas
• well → schakt ↔ Schacht — Bauwerk: hohler, meist senkrechter Raum
• well → frisk ↔ gesund — frei von Krankheiten, sich wohlbefindend
• well → nåja ↔ na ja — Ausdruck des Zweifels
• well → väl ↔ wohl — veraltend: gut
• well → bra; väl; gott ↔ bien — Marque un certain degré de perfection et d’utilité.
• well → brunn; fontän; springvatten ↔ fontaine — Translations
• well → sund ↔ sain — Qui est de bonne constitution, qui n’a pas de tares en son organisme. Qui n’est pas altéré, qui est en bon état.

Best:


Vertaal Matrix voor Best:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
- C. H. Best; Charles Herbert Best

Verwante definities voor "Best":

  1. Canadian physiologist (born in the United States) who assisted F. G. Banting in research leading to the discovery of insulin (1899-1978)1

best vorm van good:

good [the ~] zelfstandig naamwoord

  1. the good (item; article; object; )
    punkt; artikel
    • punkt [-en] zelfstandig naamwoord
    • artikel [-en] zelfstandig naamwoord
  2. the good
    – A tangible item for sale or use, often produced for later consumption. 2
    vara
    • vara [-ett] zelfstandig naamwoord

good bijvoeglijk naamwoord

  1. good (pleasant; nice; lovely; easy going)
    trevligt; angenäm; trevlig; lyckligt; lycklig; glatt; angenämt; behagligt
  2. good (capable; qualified; competent; )
    bra; behändighet; kapabelt
  3. good (well-behaved; honest)
    ärlig; ärligt
  4. good (agree; correct; fine; right)
    i ordning; korrekt
  5. good (competent; capable; efficient; able)
    duktigt; sakkunnig; effektiv; kunnig; effektivt; kunnigt

good

  1. good (welfare; benefit)
    bästa
  2. good (clever)
    slängd

Vertaal Matrix voor good:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
artikel article; gadget; good; item; matter; object; thing article; fragment; item; little bit; particle; piece; post; section
behändighet practicality
punkt article; gadget; good; item; matter; object; thing point
sakkunnig authority; expert; specialist
vara good business; commerce; commodity; merchandise; trade
- commodity; goodness; trade good
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
effektiv able; capable; competent; efficient; good actual; effective; efficacious; efficient; examined; indeed; potent; tested
- adept; beneficial; dear; dependable; effective; estimable; expert; full; honest; honorable; honourable; in effect; in force; just; near; practiced; practised; proficient; respectable; right; ripe; safe; salutary; secure; serious; skilful; skillful; sound; undecomposed; unspoiled; unspoilt; upright; well
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
- soundly; thoroughly; well
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
angenämt agreeably
bra O.K.; allright; alright; done; it's a deal; you're on
bästa benefit; good; welfare
lyckligt happily
slängd clever; good
ärligt to be quite honest with you
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
angenäm easy going; good; lovely; nice; pleasant agreeable; comfortable; cosy; cozy; enjoyable; palatable; pleasant; pleasing
angenämt easy going; good; lovely; nice; pleasant agreeable; comfortable; enjoyable; nice; palatable; pleasant
behagligt easy going; good; lovely; nice; pleasant agreeable; bland; charming; comfortable; cosy; cozy; elegant; enjoyable; graceful; honeyed; nice; pleasant; pleasing; suave; well fitted; well suited
behändighet able; capable; competent; considerate; efficient; fit; good; proficient; qualified; skilled
bra able; capable; competent; considerate; efficient; fit; good; proficient; qualified; skilled applicable; apposite; appropriate; apt; excellent; first-rate; fitting; high-quality; perfect; relevant; right; suitable; superb; tiptop
duktigt able; capable; competent; efficient; good able; acute; adroit; biting; capable; clever; dexterous; expert; handy; keen; neat; nimble; perfect; physically capable; proficient; sharp-minded; sharpwitted; skilful; skillful; thorough
effektivt able; capable; competent; efficient; good actual; effective; efficacious; efficient; examined; indeed; potent; tested
glatt easy going; good; lovely; nice; pleasant as pleased as punch; bright; brisk; buoyant; bustling; cheerful; chuckly; colorful; colourful; contented; delighted; felicitous; florid; full of joy; gay; giggly; glad; gratifying; greasy; happy; high-spirited; in good spirits; in high spirits; jolly; joyful; light-hearted; lively; memorable; merry; pleasant; pleased; satisfied; slippery; slithery; sprightly; upbeat
i ordning agree; correct; fine; good; right in order
kapabelt able; capable; competent; considerate; efficient; fit; good; proficient; qualified; skilled able; capable
korrekt agree; correct; fine; good; right accurate; blameless; correct; faultless; impeccable; perfect; precise; right
kunnig able; capable; competent; efficient; good able; adroit; capable; dexterous; expert; handy; neat; nimble; perfect; proficient; skilful; skilled; skillful; thorough; trained
kunnigt able; capable; competent; efficient; good able; adroit; capable; dexterous; expert; handy; neat; nimble; perfect; proficient; skilful; skilled; skillful; thorough; trained
lycklig easy going; good; lovely; nice; pleasant blissful; cheerful; felicitous; fortunate; gratifying; happy; in good spirits; joyful; lucky; memorable; pleasant
lyckligt easy going; good; lovely; nice; pleasant blissful; cheerful; felicitous; fortunate; gratifying; happy; in good spirits; joyful; lucky; memorable; pleasant
sakkunnig able; capable; competent; efficient; good
trevlig easy going; good; lovely; nice; pleasant agreeable; comfortable; cosily; cosy; cozily; cozy; decent; delightful; dignified; enjoyable; fanciful; glorious; gratifying; great; happy; joyful; marvellous; marvelous; memorable; nice; pleasant; salutary; snug; snugly; splendid; sympathetic; wonderful; worthy
trevligt easy going; good; lovely; nice; pleasant agreeable; attractive; charming; comfortable; cosy; cozy; decent; delightful; dignified; enchanting; enjoyable; entrancing; fanciful; glorious; gratifying; great; happy; joyful; lovely; marvellous; marvelous; memorable; nice; palatable; pleasant; pleasing; pretty; splendid; wonderful; worthy
ärlig good; honest; well-behaved direct; earnest; fair; frontal; genuine; grave; heartfelt; honest; right; serious; severe; sincere; sporting; straight; upright
ärligt good; honest; well-behaved candid; clean; decent; direct; earnest; fair; frank; frontal; genuine; grave; heartfelt; honest; open; plain; reputable; respectable; right; serious; severe; sincere; sporting; straight; straight ahead; straight on; straightforward; true; unabashed; uninhibited; upright; virtuous; worthy

Verwante woorden van "good":


Synoniemen voor "good":


Antoniemen van "good":


Verwante definities voor "good":

  1. promoting or enhancing well-being1
    • the experience was good for her1
  2. having the normally expected amount1
    • gives good measure1
    • a good mile from here1
  3. with or in a close or intimate relationship1
    • a good friend1
  4. thorough1
    • had a good workout1
    • gave the house a good cleaning1
  5. generally admired1
    • good taste1
  6. exerting force or influence1
    • a warranty good for two years1
  7. resulting favorably1
    • it's a good thing that I wasn't there1
    • it is good that you stayed1
  8. not left to spoil1
    • the meat is still good1
  9. not forged1
    • a good dollar bill1
  10. having desirable or positive qualities especially those suitable for a thing specified1
    • good news from the hospital1
    • a good report card1
    • when she was good she was very very good1
    • a good knife is one good for cutting1
    • this stump will make a good picnic table1
    • a good check1
    • a good joke1
    • a good exterior paint1
    • a good secretary1
    • a good dress for the office1
  11. morally admirable1
  12. tending to promote physical well-being; beneficial to health1
    • a good night's sleep1
  13. in excellent physical condition1
    • good teeth1
    • I still have one good leg1
  14. appealing to the mind1
    • good music1
  15. agreeable or pleasing1
    • we all had a good time1
    • good manners1
  16. most suitable or right for a particular purpose1
    • a good time to plant tomatoes1
  17. capable of pleasing1
    • good looks1
  18. deserving of esteem and respect1
    • ruined the family's good name1
  19. of moral excellence1
    • a genuinely good person1
  20. having or showing knowledge and skill and aptitude1
    • a good mechanic1
  21. financially sound1
    • a good investment1
  22. (often used as a combining form) in a good or proper or satisfactory manner or to a high standard (`good' is a nonstandard dialectal variant for `well')1
    • the baby can walk pretty good1
  23. completely and absolutely (`good' is sometimes used informally for `thoroughly')1
    • we beat him good1
  24. articles of commerce1
  25. moral excellence or admirableness1
    • there is much good to be found in people1
  26. that which is pleasing or valuable or useful1
    • weigh the good against the bad1
    • among the highest goods of all are happiness and self-realization1
  27. benefit1
    • for your own good1
    • what's the good of worrying?1
  28. A tangible item for sale or use, often produced for later consumption.2

Wiktionary: good

good
noun
  1. good result
  2. the forces of good
adjective
  1. beneficial; worthwhile
  2. favourable
  3. effective
  4. of people, competent or talented
  5. pleasant; enjoyable
  6. of food, having a particularly pleasant taste
  7. healthful
  8. of food, edible; not stale or rotten
  9. useful for a particular purpose (it’s a good watch)
  10. acting in the interest of good; ethical good intentions
Cross Translation:
FromToVia
• good → vara; gods ↔ Gut — ökonomisch: etwas von Wert, auch als Mittel der Bedürfnisbefriedigung
• good → snäll; god ↔ brav — lieb, gut, gehorsam (z.B. Ehemann, Kind, Hund)
• good → hederlig ↔ brav — ehrlich, rechtschaffen, verlässlich, aufrichtig
• good → fin ↔ fein — physisch: dünn, zart, feinkörnig
• good → snäll; vänlig ↔ aimable — Qui mériter d’aimer.
• good → bra; god ↔ bon — À trier
• good → stark ↔ fort — Qui a de la force.
• good → klok; vettig ↔ sage — Qui est prudent, circonspect, judicieux; qui a un sentiment juste des choses. (Sens général).
• good → behjärtad; tapper ↔ vaillant — Qui a de la vaillance, qui est courageux.

Verwante vertalingen van best







Uw gratis, snelle en simpele vertaal woordenboek

Copyright © 2000-2024 Interglot ®

Pagina gepresenteerd in 0.1282 seconde
Page rendered in 1.0 seconds