Slöhet in het Duits vertaald uit het Zweeds

Overzicht

Zweeds naar Duits: Meer gegevens...

slöhet:
- Kraftlosigkeit; Schlaffheit; Energielosigkeit; Trägheit; Laschheit; Laxheit; Lauheit; Faulheit; Nichtstun; Müßiggang; Faulenzerei
Wiktionary:
- slöhet → Faulheit

Zweeds

Uitgebreide vertaling voor slöhet (Zweeds) in het Duits

slöhet (energibrist; slapphet; letargi)
die Kraftlosigkeit; die Schlaffheit; die Energielosigkeit
- Kraftlosigkeit [die ~] zelfstandig naamwoord
- Schlaffheit [die ~] zelfstandig naamwoord
- Energielosigkeit [die ~] zelfstandig naamwoord
slöhet (likgiltighet; lättja)
die Trägheit; die Laschheit; die Laxheit; die Lauheit
- Trägheit [die ~] zelfstandig naamwoord
- Laschheit [die ~] zelfstandig naamwoord
- Laxheit [die ~] zelfstandig naamwoord
- Lauheit [die ~] zelfstandig naamwoord
slöhet (indolens; lojhet)
die Faulheit; die Trägheit
- Faulheit [die ~] zelfstandig naamwoord
- Trägheit [die ~] zelfstandig naamwoord
slöhet (lättja; lathet)
Nichtstun; der Müßiggang; die Faulenzerei
- Nichtstun [das ~] zelfstandig naamwoord
- Müßiggang [der ~] zelfstandig naamwoord
- Faulenzerei [die ~] zelfstandig naamwoord

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
Energielosigkeit	energibrist; letargi; slapphet; slöhet
Faulenzerei	lathet; lättja; slöhet	dagdriveri; slöande
Faulheit	indolens; lojhet; slöhet	lathet; långsamhet
Kraftlosigkeit	energibrist; letargi; slapphet; slöhet	fragilitet; kraftlöshet; styrklös; svaghet
Laschheit	likgiltighet; lättja; slöhet	fragilitet; långsamhet; svaghet
Lauheit	likgiltighet; lättja; slöhet	långsamhet
Laxheit	likgiltighet; lättja; slöhet	långsamhet
Müßiggang	lathet; lättja; slöhet	dagdriveri; slöande
Nichtstun	lathet; lättja; slöhet	dagdriveri; slöande
Schlaffheit	energibrist; letargi; slapphet; slöhet	deprimerad; fragilitet; kraftlöshet; obehag; styrklös; svaghet; unkenhet
Trägheit	indolens; likgiltighet; lojhet; lättja; slöhet	lathet; letargi; långsamhet; obeslutsam; tröghet

slöhet

noun

innere Grundstimmung oder Geisteshaltung, nichts Mühsames tun zu wollen
- Faulheit → lättja; slöhet