Overzicht
Zweeds naar Duits:   Meer gegevens...
  1. prick:
  2. Wiktionary:


Zweeds

Uitgebreide vertaling voor prick (Zweeds) in het Duits

prick:

prick [-en] zelfstandig naamwoord

  1. prick (karl; pojke; grabb)
    der Subjekt; der Herr
    • Subjekt [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Herr [der ~] zelfstandig naamwoord
  2. prick (liten fläck)
    der Sprenkel; der Tüpfel
    • Sprenkel [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Tüpfel [der ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor prick:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Herr grabb; karl; pojke; prick Allsmäktige; Herre; Himmelske Fader; betjänt; chef; furste; gudom; gudomlighet; herr; härskare; kammartjänare; kung; lackej; ledare; monark; regent; uppassare
Sprenkel liten fläck; prick
Subjekt grabb; karl; pojke; prick subjekt
Tüpfel liten fläck; prick golvmopp; plask; skvätt

Synoniemen voor "prick":


Wiktionary: prick

prick
noun
  1. Punkte auf einem Spielewürfel

Cross Translation:
FromToVia
prick Punkt dot — small spot or mark
prick genau exactly — in an exact manner
prick Fleck spot — a round or irregular patch of a different color

Verwante vertalingen van prick