Overzicht
Zweeds naar Duits: Meer gegevens...
-
oklar:
- finster; unbestimmt; verschwommen; vage; dumpfig; schattenhaft; dunkel; grob; dumpf; schwammig; halblaut; undeutlich; fragwürdig; trübe; trüb; unklar; ungewiß; verworren
-
Wiktionary:
- oklar → neblig
- oklar → ungenau, vage, vag, unbestimmt, nebelhaft, schwach, unklar, undeutlich, ungewiss, verschwommen, trübe
Zweeds
Uitgebreide vertaling voor oklar (Zweeds) in het Duits
oklar:
-
oklar (svag; svagt; oklart; obestämd; otydligt; obestämt; dimmigt; vagt)
finster; unbestimmt; verschwommen; vage; dumpfig; schattenhaft; dunkel; grob; dumpf; schwammig; halblaut-
finster bijvoeglijk naamwoord
-
unbestimmt bijvoeglijk naamwoord
-
verschwommen bijvoeglijk naamwoord
-
vage bijvoeglijk naamwoord
-
dumpfig bijvoeglijk naamwoord
-
schattenhaft bijvoeglijk naamwoord
-
dunkel bijvoeglijk naamwoord
-
grob bijvoeglijk naamwoord
-
dumpf bijvoeglijk naamwoord
-
schwammig bijvoeglijk naamwoord
-
halblaut bijvoeglijk naamwoord
-
-
oklar (suddig; oklart; otydligt)
undeutlich; fragwürdig; trübe; trüb; unklar; ungewiß; vage; verworren-
undeutlich bijvoeglijk naamwoord
-
fragwürdig bijvoeglijk naamwoord
-
trübe bijvoeglijk naamwoord
-
trüb bijvoeglijk naamwoord
-
unklar bijvoeglijk naamwoord
-
ungewiß bijvoeglijk naamwoord
-
vage bijvoeglijk naamwoord
-
verworren bijvoeglijk naamwoord
-
-
oklar (vag; oklart; dunkel; dunkelt; konturlöst; dimmigt; disigt)
trüb; unbestimmt; trübe; vage; verschwommen; schattenhaft-
trüb bijvoeglijk naamwoord
-
unbestimmt bijvoeglijk naamwoord
-
trübe bijvoeglijk naamwoord
-
vage bijvoeglijk naamwoord
-
verschwommen bijvoeglijk naamwoord
-
schattenhaft bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor oklar:
Synoniemen voor "oklar":
Wiktionary: oklar
oklar
Cross Translation:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• oklar | → ungenau; vage; vag; unbestimmt | ↔ vaag — iets wat niet duidelijk is, niet scherp omlijnen |
• oklar | → nebelhaft; schwach; unklar; undeutlich; ungenau; ungewiss; vage; verschwommen | ↔ vague — not clearly expressed |
• oklar | → trübe | ↔ touffu — Qui est en touffe, qui est épais, bien garnir. |