Overzicht
Zweeds naar Duits: Meer gegevens...
-
klagande:
- traurig; Ich bedauere es nicht!; trübe; trauernd; trüb; trübsinnig; kläglich; elend; quengelig; nörglerisch; jammervoll; klagend; mürrisch; kribbelig; schlechtgelaunt; grimmig; unwirsch; griesgrämig; verdrießlich; brummig; knurrig; sauertöpfisch
- Bittsteller; Flehender; Klagen; Geklage; Gemecker; Stöhnen; Gejammer; Genörgel; Wehklage; Klage einreichen; Geheul; Geschimpfe; Schimpferei; Elegie; Klage; Klagelied
-
klaga:
- wimmern; winseln; jammern; klagen; flehen; wehklagen; schimpfen; sich beschweren; beanstanden; reklamieren; beschweren; beauftragen; schelten; beschimpfen; meckern; wettern; ausschimpfen; sichbeschweren; trauern; brummen; grunzen; knurren; murren; brummeln; schreien; weinen; heulen; schwätzen; sich wehren; sich totlachen; sich kranklachen; schnurren; schieben; spucken; summen; schwirren; brutzeln; surren; brodeln; stottern; gurren
- Wiktionary:
Zweeds
Uitgebreide vertaling voor klagande (Zweeds) in het Duits
klagande:
-
klagande (sorgefullt; sorgefull; sorgset)
traurig; Ich bedauere es nicht!; trübe; trauernd; trüb; trübsinnig-
traurig bijvoeglijk naamwoord
-
Ich bedauere es nicht! bijvoeglijk naamwoord
-
trübe bijvoeglijk naamwoord
-
trauernd bijvoeglijk naamwoord
-
trüb bijvoeglijk naamwoord
-
trübsinnig bijvoeglijk naamwoord
-
-
klagande (jämrande; stönande)
kläglich; elend; quengelig; nörglerisch; jammervoll; klagend-
kläglich bijvoeglijk naamwoord
-
elend bijvoeglijk naamwoord
-
quengelig bijvoeglijk naamwoord
-
nörglerisch bijvoeglijk naamwoord
-
jammervoll bijvoeglijk naamwoord
-
klagend bijvoeglijk naamwoord
-
-
klagande (knotande; surande; knorrandet; surandet; klagandet; muttrandet; knotandet)
mürrisch; kribbelig; schlechtgelaunt; grimmig; unwirsch; griesgrämig; verdrießlich; brummig; knurrig; sauertöpfisch; nörglerisch-
mürrisch bijvoeglijk naamwoord
-
kribbelig bijvoeglijk naamwoord
-
schlechtgelaunt bijvoeglijk naamwoord
-
grimmig bijvoeglijk naamwoord
-
unwirsch bijvoeglijk naamwoord
-
griesgrämig bijvoeglijk naamwoord
-
verdrießlich bijvoeglijk naamwoord
-
brummig bijvoeglijk naamwoord
-
knurrig bijvoeglijk naamwoord
-
sauertöpfisch bijvoeglijk naamwoord
-
nörglerisch bijvoeglijk naamwoord
-
-
klagande
Vertaal Matrix voor klagande:
Synoniemen voor "klagande":
klaga:
-
klaga (gnälla)
-
klaga (jämra sig)
-
klaga (knota)
-
klaga (gnata)
klagen; sich beschweren; beanstanden; reklamieren-
sich beschweren werkwoord (beschwere mich, beschwerst dich, beschwert sich, beschwerte sich, beschwertet euch, sich beschwert)
-
beanstanden werkwoord (beanstande, beanstandest, beanstandet, beanstandete, beanstandetet, beangestandet)
-
klaga (göra invändningar; opponera sig)
beschweren; sich beschweren; reklamieren; beauftragen; klagen; beanstanden-
sich beschweren werkwoord (beschwere mich, beschwerst dich, beschwert sich, beschwerte sich, beschwertet euch, sich beschwert)
-
beanstanden werkwoord (beanstande, beanstandest, beanstandet, beanstandete, beanstandetet, beangestandet)
-
klaga (knorra; muttra; morra lågt)
schelten; schimpfen; beschimpfen; meckern; wettern; ausschimpfen-
ausschimpfen werkwoord (schimpfe aus, schimpfst aus, schimpft aus, schimpfte aus, schimpftet aus, ausgeschimpft)
-
klaga (protestera)
reklamieren; klagen; beanstanden; sichbeschweren-
beanstanden werkwoord (beanstande, beanstandest, beanstandet, beanstandete, beanstandetet, beangestandet)
-
sichbeschweren werkwoord
-
klaga (begråta; beklaga; jämra)
-
klaga (gruffa; knota; knorra)
-
klaga (gråta; jämra sig)
-
klaga (muttra; mumla)
schwätzen; sich wehren; meckern; murren-
sich wehren werkwoord (wehre mich, wehrst dich, wehrt sich, wehrte sich, wehrtet euch, sich gewehrt)
-
klaga (skrika; skria)
sich totlachen; sich kranklachen-
sich totlachen werkwoord (lache mich tot, lachst dich tot, lacht sich tot, lachte sich tot, lachtet euch tot, sich totgelacht)
-
sich kranklachen werkwoord (lache mich, lachst dich, lacht sich, lachte sich, lachtet euch, sich gelacht)
-
-
klaga (brumma; kurra; knorra; knota)
Conjugations for klaga:
presens
- klagar
- klagar
- klagar
- klagar
- klagar
- klagar
imperfekt
- klagade
- klagade
- klagade
- klagade
- klagade
- klagade
framtid 1
- kommer att klaga
- kommer att klaga
- kommer att klaga
- kommer att klaga
- kommer att klaga
- kommer att klaga
framtid 2
- skall klaga
- skall klaga
- skall klaga
- skall klaga
- skall klaga
- skall klaga
conditional
- skulle klaga
- skulle klaga
- skulle klaga
- skulle klaga
- skulle klaga
- skulle klaga
perfekt particip
- har klagat
- har klagat
- har klagat
- har klagat
- har klagat
- har klagat
imperfekt particip
- hade klagat
- hade klagat
- hade klagat
- hade klagat
- hade klagat
- hade klagat
blandad
- klaga!
- klaga!
- klagad
- klagande
1. jag, 2. du/ni, 3. han/hon/den/det, 4. vi, 5. ni, 6. de
Vertaal Matrix voor klaga:
Synoniemen voor "klaga":
Wiktionary: klaga
klaga
Cross Translation:
verb
-
nörgeln, sich beschweren (von Selbstmitleid geprägt)
-
meckern; Unzufriedenheit ausdrücken
- motzen → käfta emot; klaga; gnälla
-
sich beschweren, meckern
-
abwertend: jammern, klagen
-
Unzufriedenheit über eine Situation äußern
-
etwas trauriges oder unerfreuliches erzählen
-
sich weinerlich (und traurig) beschweren, wehklagen
-
mit jemandem oder etwas unzufrieden sein und das beklagen; jemanden oder etwas anklagen; mit jemandem streiten.
-
(reflexiv) sich bei jemandem gegen etwas Unerwünschtes verwahren
-
reflexiv: seinen Unmut über etwas äußern
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• klaga | → jammern; meckern; plärren | ↔ whinge — to complain or protest |