Overzicht
Zweeds naar Duits:   Meer gegevens...
  1. gissel:
  2. Wiktionary:


Zweeds

Uitgebreide vertaling voor gissel (Zweeds) in het Duits

gissel:

gissel [-ett] zelfstandig naamwoord

  1. gissel (plågoris)
    die Geisel
    • Geisel [die ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor gissel:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Geisel gissel; plågoris gisslan; kidnappare

Synoniemen voor "gissel":


Wiktionary: gissel

gissel
noun
  1. etwas, das die Lebensgrundlage erheblich beeinträchtigt
  2. Peitsche, Stab mit Riemen oder Schnüren zur Züchtigung
  3. Biologie: fadenförmige Fortbewegungshilfen von Kleinstlebewesen

Cross Translation:
FromToVia
gissel Plage; Geißel scourge — a persistent pest, illness, or source of trouble
gissel Geißel scourge — a whip often of leather