Overzicht
Zweeds naar Duits:   Meer gegevens...
  1. fumlig:
  2. Wiktionary:


Zweeds

Uitgebreide vertaling voor fumlig (Zweeds) in het Duits

fumlig:

fumlig bijvoeglijk naamwoord

  1. fumlig (fumligt; klumpigt)
    stümperhaft
  2. fumlig (fumligt; klumpigt)
    tölpelhaft

fumlig zelfstandig naamwoord

  1. fumlig (klåpig; klumpig)
    die tüftelige Arbeit; die Stümperei; die Pfuscharbeit

Vertaal Matrix voor fumlig:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Pfuscharbeit fumlig; klumpig; klåpig bortschabblande; fuskverk; förfuskande; klåperi; tillrörande
Stümperei fumlig; klumpig; klåpig bortschabblande; förfuskande; svårighet; tillrörande
tüftelige Arbeit fumlig; klumpig; klåpig
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
stümperhaft drummelaktig
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
stümperhaft fumlig; fumligt; klumpigt klumpig; klumpigt; ohanterlig; ohanterligt; svårhanterlig
tölpelhaft fumlig; fumligt; klumpigt barbarisk; barbariskt; bondigt; grovhuggen; grovhugget; klumpig; klumpigt; lantligt; ociviliserad; ociviliserat; oförskämd; oförskämt; ohanterlig; ohanterligt; okonstlad; okonstlat; okultiverad; okultiverat; rustikt; svårhanterlig; uppkäftig; uppkäftigt; vilt

Synoniemen voor "fumlig":


Wiktionary: fumlig

fumlig
adjective
  1. nicht geschickt, nicht gewandt