Overzicht
Zweeds naar Duits:   Meer gegevens...
  1. fraktur:
  2. Wiktionary:


Zweeds

Uitgebreide vertaling voor fraktur (Zweeds) in het Duits

fraktur:

fraktur [-en] zelfstandig naamwoord

  1. fraktur (brott)
    die Fraktur; der Bruch
    • Fraktur [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Bruch [der ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor fraktur:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Bruch brott; fraktur avfall; avskiljande; avsöndring; bit; brista; bromsar; bråkdel; dela upp; dra isär; minskackt; skräp; sopor; spricka; stycke; uppdelning
Fraktur brott; fraktur bit; bråkdel; stycke

Synoniemen voor "fraktur":


Wiktionary: fraktur

fraktur
noun
  1. Druckereiwesen (verallgemeinernd): alle gebrochenen Schriften
  2. Druckereiwesen: kein Plural: eine bestimmte Schriftart der gebrochenen Schrift
  3. Medizin: Knochenbruch