Overzicht
Zweeds naar Duits:   Meer gegevens...
  1. Sång:
  2. sång:
  3. säng:
  4. Wiktionary:
Duits naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. singen:
  2. Wiktionary:


Zweeds

Uitgebreide vertaling voor sång (Zweeds) in het Duits

Sång:

Sång

  1. Sång

Vertaal Matrix voor Sång:

Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
Vocal Sång

sång:

sång [-en] zelfstandig naamwoord

  1. sång (låt)
    Liedchen; Lied; die Gesänge; der Gesang; die Ballade; die Melodie
    • Liedchen [das ~] zelfstandig naamwoord
    • Lied [das ~] zelfstandig naamwoord
    • Gesänge [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Gesang [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Ballade [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Melodie [die ~] zelfstandig naamwoord
  2. sång (ballad)
    die Ballade
    • Ballade [die ~] zelfstandig naamwoord
  3. sång (låt; melodi)
    Lied; die Melodie; Liedchen
    • Lied [das ~] zelfstandig naamwoord
    • Melodie [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Liedchen [das ~] zelfstandig naamwoord
  4. sång
    der Gesang
    • Gesang [der ~] zelfstandig naamwoord
  5. sång (melodi; visa)
    die Melodie; die Weise
    • Melodie [die ~] zelfstandig naamwoord
    • Weise [die ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor sång:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Ballade ballad; låt; sång Ballad
Gesang låt; sång
Gesänge låt; sång
Lied låt; melodi; sång
Liedchen låt; melodi; sång
Melodie låt; melodi; sång; visa låt; melodi
Weise melodi; sång; visa

Synoniemen voor "sång":


Wiktionary: sång

sång
noun
  1. Musik: gesungenes Musikstück
  2. Gebrauch der menschlichen Stimme zur Klang- und Melodieerzeugung

Cross Translation:
FromToVia
sång Vogelgesang birdsong — musical sound made by a bird
sång Lied; Gesang; Song song — music with words
sång Lied lied — het melodische geluid
sång Lied; Chanson chanson — (musique) texte mettre en musique, divisé en strophes ou couplets, avec ou sans refrain.

säng:

säng [-en] zelfstandig naamwoord

  1. säng
    der Liegestuhl
  2. säng
    Bett; Bettgestell
    • Bett [das ~] zelfstandig naamwoord
    • Bettgestell [das ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor säng:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Bett säng blomrabatt; blomstersäng; rabatt
Bettgestell säng blomrabatt; blomstersäng; rabatt
Liegestuhl säng liggstol

Synoniemen voor "säng":


Wiktionary: säng

säng
noun
  1. nordostdeutsch und mittelostdeutsch, besonders berlinisch, sächsisch: Bett
  2. ein Möbelstück, in dem man schläft
  1. abgegrenztes Stück Boden, das zur Zucht von Zierpflanze und Nutzpflanzen genutzt wird

Cross Translation:
FromToVia
säng Bett bed — piece of furniture
säng Bett bed — een meubel gemaakt om in te slapen
säng Bett; Bettstelle lit — Meuble sur lequel on se couche pour dormir
säng Flohkiste pucier — (argot) lit.

Verwante vertalingen van sång



Duits

Uitgebreide vertaling voor sång (Duits) in het Zweeds

singen:

singen werkwoord (singe, singst, singt, sang, sangt, gesungen)

  1. singen
    sjunga
    • sjunga werkwoord (sjunger, sjöng, sjungit)
  2. singen (herausschreien; rasen; schreien; )
    ropa högt; skrika; ryta; tjuta; vråla; råma; böla
    • ropa högt werkwoord (ropar högt, ropade högt, ropat högt)
    • skrika werkwoord (skriker, skrek, skrikit)
    • ryta werkwoord (ryter, röt, rutit)
    • tjuta werkwoord (tjutar, tjutade, tjutat)
    • vråla werkwoord (vrålar, vrålade, vrålat)
    • råma werkwoord (råmar, råmade, råmat)
    • böla werkwoord (bölar, bölade, bölat)

Conjugations for singen:

Präsens
  1. singe
  2. singst
  3. singt
  4. singen
  5. singt
  6. singen
Imperfekt
  1. sang
  2. sangst
  3. sang
  4. sangen
  5. sangt
  6. sangen
Perfekt
  1. habe gesungen
  2. hast gesungen
  3. hat gesungen
  4. haben gesungen
  5. habt gesungen
  6. haben gesungen
1. Konjunktiv [1]
  1. singe
  2. singest
  3. singe
  4. singen
  5. singet
  6. singen
2. Konjunktiv
  1. sänge
  2. sängest
  3. sänge
  4. sängen
  5. sänget
  6. sängen
Futur 1
  1. werde singen
  2. wirst singen
  3. wird singen
  4. werden singen
  5. werdet singen
  6. werden singen
1. Konjunktiv [2]
  1. würde singen
  2. würdest singen
  3. würde singen
  4. würden singen
  5. würdet singen
  6. würden singen
Diverses
  1. sing!
  2. singt!
  3. singen Sie!
  4. gesungen
  5. singend
1. ich, 2. du, 3. er/sie/es, 4. wir, 5. ihr, 6. sie/Sie

Vertaal Matrix voor singen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
skrika Johlen; Schreien
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
böla bellen; brüllen; donnern; dröhnen; fegen; grassieren; hausen; herausschreien; heulen; jagen; johlen; kläffen; poltern; rasen; sausen; schallen; schreien; singen; skandieren; toben; tosen; wettern; wüten; zischen blöken; brüllen; heulen; meckern; plärren; schreien; skandieren; tränen
ropa högt bellen; brüllen; donnern; dröhnen; fegen; grassieren; hausen; herausschreien; heulen; jagen; johlen; kläffen; poltern; rasen; sausen; schallen; schreien; singen; skandieren; toben; tosen; wettern; wüten; zischen
ryta bellen; brüllen; donnern; dröhnen; fegen; grassieren; hausen; herausschreien; heulen; jagen; johlen; kläffen; poltern; rasen; sausen; schallen; schreien; singen; skandieren; toben; tosen; wettern; wüten; zischen erschallen lassen
råma bellen; brüllen; donnern; dröhnen; fegen; grassieren; hausen; herausschreien; heulen; jagen; johlen; kläffen; poltern; rasen; sausen; schallen; schreien; singen; skandieren; toben; tosen; wettern; wüten; zischen blöken; muhen
sjunga singen trällern; vokalisieren; zwitschern
skrika bellen; brüllen; donnern; dröhnen; fegen; grassieren; hausen; herausschreien; heulen; jagen; johlen; kläffen; poltern; rasen; sausen; schallen; schreien; singen; skandieren; toben; tosen; wettern; wüten; zischen anreden; anrufen; ansprechen; ausfahren; ausschimpfen; bellen; brüllen; herausschreien; heulen; jauchzen; johlen; jubeln; kläffen; kreischen; lautauf schreien; lärmen; plärren; poltern; rasen; rufen; schelten; schimpfen; schreien; sich kranklachen; sich totlachen; skandieren; toben; tosen; weinen; wüten
tjuta bellen; brüllen; donnern; dröhnen; fegen; grassieren; hausen; herausschreien; heulen; jagen; johlen; kläffen; poltern; rasen; sausen; schallen; schreien; singen; skandieren; toben; tosen; wettern; wüten; zischen brüllen; donnern; flennen; greinen; lärmen; poltern; rasen; schallen; schmettern; toben; tränen
vråla bellen; brüllen; donnern; dröhnen; fegen; grassieren; hausen; herausschreien; heulen; jagen; johlen; kläffen; poltern; rasen; sausen; schallen; schreien; singen; skandieren; toben; tosen; wettern; wüten; zischen ausschimpfen; brüllen; donnern; erschallen lassen; herausschreien; heulen; jauchzen; johlen; jubeln; lautauf schreien; lärmen; plärren; poltern; rasen; schallen; schmettern; schreien; skandieren; toben

Synoniemen voor "singen":


Wiktionary: singen

singen
  1. ein Lied mit der eigenen Stimme hervorbringen

Cross Translation:
FromToVia
singen sjunga sing — to produce harmonious sounds with one’s voice
singen sjunga chanter — i|nocat=1 Former avec la voix une suite de sons variés, selon les règles de la musique
singen kvittra gazouiller — Faire entendre un chant léger et agréable en parlant des petits oiseaux.