Zweeds
Uitgebreide vertaling voor ge i uppgift (Zweeds) in het Duits
ge i uppgift: (*Woord en zin splitter gebruikt)
- ge: reichen; hinhalten; darreichen; herüberreichen; hinüberreichen; bringen; zustellen; besorgen; rundbringen; ins Haus schicken; reichen bis; langen nach; geben; bevorzugen; ausstellen; spenden; schenken; erweisen; einreichen; gießen; verschenken; stiften; begünstigen; verehren; austeilen; einschenken; bevorrechten
- i: zum; zur; bei; nächst; via
- uppgift: Tätigkeit; Arbeit; Beschäftigung; Aufgabe; Auftrag; Anweisung; Befehl; Weisung; Erlaß; Kommando; Instruktion; Zwangsbefehl