Home ->Woordenboeken ->Zweeds/Duits ->Zoek: skollov

Zweedse en Duitse zoekresultaten voor: skollov

Overzicht

Zweeds naar Duits: Meer gegevens...

skollov:
- Ferien; Urlaub; Studienurlaub; Urlaubszeit; Erlaubnis; Erlaubnisschein; Wahlurlaubstag; Erholung; Bildungsurlaub
Wiktionary:
- skollov → Ferien, Unterbrechung, Pause

Zweeds

Uitgebreide vertaling voor skollov (Zweeds) in het Duits

skollov:

skollov [-ett] zelfstandig naamwoord

skollov (skolledighet; lov; studiedag; ledig dag)
die Ferien; der Urlaub; der Studienurlaub; die Urlaubszeit; die Erlaubnis; der Erlaubnisschein; der Wahlurlaubstag; die Erholung; der Bildungsurlaub
- Ferien [die ~] zelfstandig naamwoord
- Urlaub [der ~] zelfstandig naamwoord
- Studienurlaub [der ~] zelfstandig naamwoord
- Urlaubszeit [die ~] zelfstandig naamwoord
- Erlaubnis [die ~] zelfstandig naamwoord
- Erlaubnisschein [der ~] zelfstandig naamwoord
- Wahlurlaubstag [der ~] zelfstandig naamwoord
- Erholung [die ~] zelfstandig naamwoord
- Bildungsurlaub [der ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor skollov:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
Bildungsurlaub	ledig dag; lov; skolledighet; skollov; studiedag	ledighet för utbildning; studieledighet
Erholung	ledig dag; lov; skolledighet; skollov; studiedag	avbrott; avkopplande; fritidssysselsättning; lugnande; paus; rast; rekreation; stillande; uppehåll
Erlaubnis	ledig dag; lov; skolledighet; skollov; studiedag	acceptation; lov; medgivande; samtycke
Erlaubnisschein	ledig dag; lov; skolledighet; skollov; studiedag	skriftlig tillåtelse; skriftligt tillstånd
Ferien	ledig dag; lov; skolledighet; skollov; studiedag
Studienurlaub	ledig dag; lov; skolledighet; skollov; studiedag	studieledighet
Urlaub	ledig dag; lov; skolledighet; skollov; studiedag	semester
Urlaubszeit	ledig dag; lov; skolledighet; skollov; studiedag	semester säsong; semesterperiod; semestertid
Wahlurlaubstag	ledig dag; lov; skolledighet; skollov; studiedag

Wiktionary: skollov

Cross Translation:

From	To	Via
• skollov	→ Ferien; Unterbrechung; Pause	↔ recess — a break, pause or vacation