Overzicht
Zweeds naar Duits:   Meer gegevens...
  1. egendom:
  2. Wiktionary:


Zweeds

Uitgebreide vertaling voor egendom (Zweeds) in het Duits

egendom:

egendom [-en] zelfstandig naamwoord

  1. egendom (besittning)
    Eigentum; der Besitz; Besitztum
    • Eigentum [das ~] zelfstandig naamwoord
    • Besitz [der ~] zelfstandig naamwoord
    • Besitztum [das ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor egendom:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Besitz besittning; egendom balans; behållning; bokslut; möbler och husgeråd; saldo; ägarskap
Besitztum besittning; egendom balans; behållning; bokslut; egendommar; möbler och husgeråd; saldo; tillgångar
Eigentum besittning; egendom balans; behållning; bokslut; egendommar; möbler och husgeråd; saldo; tillgångar
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
Besitz Ägarskap

Synoniemen voor "egendom":


Wiktionary: egendom

egendom
noun
  1. Besitz
  2. Ländereien mit Wohn- und Nutzgebäuden, größerer Hof
  3. Plural selten: etwas jemandem Gehörendes
  4. das, was man besitzt, besonders wertvollere Güter wie ein Anwesen
  5. (umgangssprachlich) das gesamte Eigentum einer Person
  6. gehoben: Gesamtheit eines zusammenhängenden Immobilienbesitzes, als Wohnsitz genutzt

Cross Translation:
FromToVia
egendom Gut; Landgut estate — area of land under single ownership
egendom Eigentum; Besitz property — something owned
egendom Anwesen; Grundbesitz; Grundstück property — piece of real estate
egendom Eigentum property — exclusive right of possessing, enjoying and disposing of a thing
egendom Guthaben; Haben; Vermögen avoir — Ensemble des biens et richesses appartenant à un individu

Computer vertaling door derden:

Verwante vertalingen van egendom