Overzicht
Zweeds naar Duits:   Meer gegevens...
  1. emigrant:
  2. Wiktionary:
Duits naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. Emigrant:
  2. Wiktionary:


Zweeds

Uitgebreide vertaling voor emigrant (Zweeds) in het Duits

emigrant:

emigrant [-en] zelfstandig naamwoord

  1. emigrant (utvandrare)
    der Auswanderer; der Emigrant; die Auswanderin

Vertaal Matrix voor emigrant:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
Auswanderer emigrant; utvandrare emigranter; utvandrare
Auswanderin emigrant; utvandrare utvandrare
Emigrant emigrant; utvandrare

Wiktionary: emigrant

emigrant
noun
  1. Person, die ihren Wohnsitz aus ihrem Heimatland in ein anderes Land verlagert
  2. die Personen, die ausgewandert sind
  3. Auswanderer, besonders aus politischen oder religiösen Gründen

Cross Translation:
FromToVia
emigrant Auswanderung emigration — body emigrants; emigrants collectively
emigrant Auswanderer expatriate — person living outside own country



Duits

Uitgebreide vertaling voor emigrant (Duits) in het Zweeds

Emigrant:

Emigrant [der ~] zelfstandig naamwoord

  1. der Emigrant (Auswanderer; Auswanderin)
    emigrant; utvandrare

Vertaal Matrix voor Emigrant:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
emigrant Auswanderer; Auswanderin; Emigrant
utvandrare Auswanderer; Auswanderin; Emigrant Auswanderer; Auswanderin

Synoniemen voor "Emigrant":


Wiktionary: Emigrant

Emigrant
noun
  1. Auswanderer, besonders aus politischen oder religiösen Gründen