Home ->Woordenboeken ->Zweeds/Duits ->Zoek: bön

Zweedse en Duitse zoekresultaten voor: bön

Overzicht

Zweeds naar Duits: Meer gegevens...

bön:
- Appellieren; Gebet; Bitten; Kirche Gebet
Wiktionary:
- bön → Gebet, Bittgebet, Bitte
- bön → Gebet, Bitte, Nachfrage

Duits naar Zweeds: Meer gegevens...

bön:
- Wiktionary:
  Bon → kvitto, kupong
- Synoniemen voor "Bon":
  Beleg; Kassenbon; Kassenzettel; Quittung
  Marke

Zweeds

Uitgebreide vertaling voor bön (Zweeds) in het Duits

bön:

bön [-en] zelfstandig naamwoord

bön (vädjan om; upprop; vädjande)
Appellieren
- Appellieren [das ~] zelfstandig naamwoord
bön
Gebet; Bitten
- Gebet [das ~] zelfstandig naamwoord
- Bitten [das ~] zelfstandig naamwoord
bön
Kirche Gebet
- Kirche Gebet [das ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor bön:

Zelfstandig Naamwoord	Verwante vertalingen	Andere vertalingen
Appellieren	bön; upprop; vädjan om; vädjande
Bitten	bön
Gebet	bön	anhållan; anmodan; begäran; bevekningar; böner; bönfallanden; förbön; ödmjuk bön
Kirche Gebet	bön

Synoniemen voor "bön":

vädjan

Wiktionary: bön

bön

noun

Religion: an Gott gerichtete Bitte, Gespräch mit Gott
- Gebet → bön
Religion: ein Gebet, in dem man Gott um etwas bittet
- Bittgebet → bön
höfliche Ausdrucksform eines Wunsches, einer Aufforderung, eines Ersuchens
- Bitte → önskan; begäran; bön

Cross Translation:

From	To	Via
• bön	→ Gebet	↔ gebed — het bidden
• bön	→ Gebet	↔ prayer — practice of communicating with one's God
• bön	→ Bitte; Nachfrage	↔ request — act of requesting

Verwante vertalingen van bön

Duits

Uitgebreide vertaling voor bön (Duits) in het Zweeds

Bon:

Synoniemen voor "Bon":

Beleg; Kassenbon; Kassenzettel; Quittung
Marke

Wiktionary: Bon

Bon

noun

Zahlungsbeleg einer Registrierkasse
- Bon → kvitto
Wertmarke, die den Besitzer berechtigt, ein Gut oder eine Dienstleistung zu erhalten
- Bon → kupong