Nederlands

Uitgebreide vertaling voor stoet (Nederlands) in het Zweeds

stoet:

stoet [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de stoet (geleide; escorte; volgstoet)
    följe; kavaljer; eskortera; eskort
    • följe [-ett] zelfstandig naamwoord
    • kavaljer [-en] zelfstandig naamwoord
    • eskortera [-en] zelfstandig naamwoord
    • eskort [-en] zelfstandig naamwoord
  2. de stoet (optocht)
    följe; festtåg; kortege; procession
  3. de stoet (processie; staatsie)
    procession; tåg
    • procession [-en] zelfstandig naamwoord
    • tåg [-ett] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor stoet:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
eskort escorte; geleide; stoet; volgstoet
eskortera escorte; geleide; stoet; volgstoet
festtåg optocht; stoet
följe escorte; geleide; optocht; stoet; volgstoet conciërges; huismeesters; suite
kavaljer escorte; geleide; stoet; volgstoet
kortege optocht; stoet
procession optocht; processie; staatsie; stoet
tåg processie; staatsie; stoet kabel; kabeltouw; scheepskabel; sleep; spoortrein; trein; treinen; treinstel; treinstellen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
eskortera begeleiden; binnen brengen; binnenleiden; chaperonneren; escorteren; geleiden; meegaan; meelopen; vergezellen; volgen

Verwante woorden van "stoet":


Wiktionary: stoet


Cross Translation:
FromToVia
stoet tåg train — group of animals, vehicles, or people

Verwante vertalingen van stoet



Zweeds

Uitgebreide vertaling voor stoet (Zweeds) in het Nederlands

stöt:

stöt [-en] zelfstandig naamwoord

  1. stöt (slag; duns; knuff; örfil)
    de opdonder; de muilpeer; de mep; de stoot; de klap; de hengst; de peut; de oplawaai; de opduvel; de lel
    • opdonder [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • muilpeer [de ~] zelfstandig naamwoord
    • mep [de ~] zelfstandig naamwoord
    • stoot [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • klap [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • hengst [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • peut [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • oplawaai [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • opduvel [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • lel [de ~] zelfstandig naamwoord
  2. stöt (törn; dunk; duns)
    de bons; de pof
    • bons [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord, mv.
    • pof [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  3. stöt (knuff; puff)
    de peut; de klap; de stoot; de opstopper
    • peut [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • klap [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • stoot [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • opstopper [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  4. stöt (knuff; utfall; anfall; angrepp)
    de stuwdruk
    • stuwdruk [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
  5. stöt (lätt knuff; slag; dunk; bump)
    de stoot; de zet; de por; het duwtje; de duw; het stootje
    • stoot [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • zet [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • por [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • duwtje [het ~] zelfstandig naamwoord
    • duw [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord
    • stootje [het ~] zelfstandig naamwoord
  6. stöt (skakning)
    geschok; geschud
    • geschok [znw.] zelfstandig naamwoord
    • geschud [znw.] zelfstandig naamwoord
  7. stöt (ojämnhet)
    hobbeling

stöt

  1. stöt (kollision)

Vertaal Matrix voor stöt:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bons dunk; duns; stöt; törn
botsing kollision; meningskiljaktlighet; misshällighet; motsättning; sammanstötning; stöta ihop med
duw bump; dunk; lätt knuff; slag; stöt
duwtje bump; dunk; lätt knuff; slag; stöt
geschok skakning; stöt
geschud skakning; stöt
hengst duns; knuff; slag; stöt; örfil hingst
hobbeling ojämnhet; stöt
klap duns; knuff; puff; slag; stöt; örfil klapp; knackning; krocka; pladder; prat; sammanstöta; skvaller; slag; slag med öppen hand; smäll; snack; örfil
lel duns; knuff; slag; stöt; örfil klapp; knackning; slag; sädes löv; örfil
mep duns; knuff; slag; stöt; örfil klapp; knackning; slag; örfil
muilpeer duns; knuff; slag; stöt; örfil slag i ansiktet; örfil
opdonder duns; knuff; slag; stöt; örfil slag
opduvel duns; knuff; slag; stöt; örfil
oplawaai duns; knuff; slag; stöt; örfil
opstopper knuff; puff; stöt
peut duns; knuff; puff; slag; stöt; örfil terpentin; terpentinolja
pof dunk; duns; stöt; törn
por bump; dunk; lätt knuff; slag; stöt
stoot bump; dunk; duns; knuff; lätt knuff; puff; slag; stöt; örfil skakning
stootje bump; dunk; lätt knuff; slag; stöt
stuwdruk anfall; angrepp; knuff; stöt; utfall
zet bump; dunk; lätt knuff; slag; stöt drag; schackdrag; speldrag
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
botsing kollision; stöt

Synoniemen voor "stöt":


stoet vorm van stöta:

stöta werkwoord (stöter, stötte, stött)

  1. stöta (knuffa; pressa; skjuta; puffa)
    duwen; dringen
    • duwen werkwoord (duw, duwt, duwde, duwden, geduwd)
    • dringen werkwoord (dring, dringt, drong, drongen, gedrongen)
  2. stöta (smocka till; jabba; sticka)
    porren; stoten; een por geven
    • porren werkwoord (por, port, porde, porden, gepord)
    • stoten werkwoord (stoot, stootte, stootten, gestoten)
    • een por geven werkwoord
  3. stöta (slå; träffa)
    grijpen; toeslaan
    • grijpen werkwoord (grijp, grijpt, greep, grepen, gegrepen)
    • toeslaan werkwoord (sla toe, slaat toe, sloeg toe, sloegen toe, toegeslagen)
  4. stöta
    kneuzen
    • kneuzen werkwoord (kneus, kneust, kneusde, kneusden, gekneusd)

Conjugations for stöta:

presens
  1. stöter
  2. stöter
  3. stöter
  4. stöter
  5. stöter
  6. stöter
imperfekt
  1. stötte
  2. stötte
  3. stötte
  4. stötte
  5. stötte
  6. stötte
framtid 1
  1. kommer att stöta
  2. kommer att stöta
  3. kommer att stöta
  4. kommer att stöta
  5. kommer att stöta
  6. kommer att stöta
framtid 2
  1. skall stöta
  2. skall stöta
  3. skall stöta
  4. skall stöta
  5. skall stöta
  6. skall stöta
conditional
  1. skulle stöta
  2. skulle stöta
  3. skulle stöta
  4. skulle stöta
  5. skulle stöta
  6. skulle stöta
perfekt particip
  1. har stött
  2. har stött
  3. har stött
  4. har stött
  5. har stött
  6. har stött
imperfekt particip
  1. hade stött
  2. hade stött
  3. hade stött
  4. hade stött
  5. hade stött
  6. hade stött
blandad
  1. stöt!
  2. stöt!
  3. stött
  4. stötande
1. jag, 2. du/ni, 3. han/hon/den/det, 4. vi, 5. ni, 6. de

Vertaal Matrix voor stöta:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
duwen bankande; bultande; stötande
grijpen anhållning; arrestering; gripning
kneuzen squash
porren petande
stoten bankande; bultande; stötande
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
dringen knuffa; pressa; puffa; skjuta; stöta
duwen knuffa; pressa; puffa; skjuta; stöta flytta upp; fösa framåt; knuffa vidare; trycka framåt; tränga framåt
een por geven jabba; smocka till; sticka; stöta
grijpen slå; stöta; träffa fatta tag i; fånga; greppa; gripa; gripa tag i; knycka bort; servera sig själv; ta; ta fast; ta ifrån; ta tag i
kneuzen stöta
porren jabba; smocka till; sticka; stöta påskynda; skjuta på
stoten jabba; smocka till; sticka; stöta vackla
toeslaan slå; stöta; träffa

Synoniemen voor "stöta":


Wiktionary: stöta


Cross Translation:
FromToVia
stöta flirten come on — to show sexual or relational interest
stöta tegenkomen come on — to meet
stöta douwen; dringen; duwen; stoten; aanduwen; drijven; aandrijven; opjagen; voortdrijven pousser — Faire pression contre quelqu’un ou contre quelque chose, pour le déplacer ou l’ôter de sa place.

Verwante vertalingen van stoet