Nederlands
Uitgebreide vertaling voor scherpte (Nederlands) in het Zweeds
scherpte:
-
de scherpte (snijkant)
-
de scherpte (puntig zijn; puntigheid; spitsheid; scherpheid)
-
de scherpte (scherpzinnigheid; spitsvondigheid; scherpheid; schranderheid; spitsheid)
-
de scherpte (in vorm zijn)
Vertaal Matrix voor scherpte:
Verwante woorden van "scherpte":
Wiktionary: scherpte
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• scherpte | → skärpa | ↔ acrimonie — agressivité verbale due à une mauvaise humeur. |
• scherpte | → skärpa; spetsighet | ↔ acuité — qualité de ce qui est aigu. |
• scherpte | → skärpa | ↔ finesse — qualité de ce qui est fin, délié ou menu. |
• scherpte | → skärpa | ↔ âcreté — qualité de ce qui est âcre. |
• scherpte | → skärpa | ↔ âpreté — qualité de ce qui est âpre. |
scherpte vorm van scherpen:
Conjugations for scherpen:
o.t.t.
- scherp
- scherpt
- scherpt
- scherpen
- scherpen
- scherpen
o.v.t.
- scherpte
- scherpte
- scherpte
- scherpten
- scherpten
- scherpten
v.t.t.
- heb gescherpt
- hebt gescherpt
- heeft gescherpt
- hebben gescherpt
- hebben gescherpt
- hebben gescherpt
v.v.t.
- had gescherpt
- had gescherpt
- had gescherpt
- hadden gescherpt
- hadden gescherpt
- hadden gescherpt
o.t.t.t.
- zal scherpen
- zult scherpen
- zal scherpen
- zullen scherpen
- zullen scherpen
- zullen scherpen
o.v.t.t.
- zou scherpen
- zou scherpen
- zou scherpen
- zouden scherpen
- zouden scherpen
- zouden scherpen
en verder
- ben gescherpt
- bent gescherpt
- is gescherpt
- zijn gescherpt
- zijn gescherpt
- zijn gescherpt
diversen
- scherp!
- scherpt!
- gescherpt
- scherpend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor scherpen:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
bryna | aanzetten; scherpen; slijpen; wetten | |
slipa | aanzetten; scherpen; slijpen; wetten | aanscherpen; aanslijpen; aanspitsen; een slepende gang hebben; scherp maken; slijpen |
Wiktionary: scherpen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• scherpen | → vässa | ↔ sharpen — to make sharp |
• scherpen | → slipa; skärpa; fila | ↔ whet — hone or rub on with some substance for the purpose of sharpening |
• scherpen | → skärpa; slipa | ↔ affiler — aiguiser le tranchant émousser ou ébrécher d’un instrument, lui donner le fil. |
• scherpen | → skärpa; vässa; skärpas | ↔ aiguiser — rendre aigu. |