Overzicht
Nederlands naar Zweeds: Meer gegevens...
- samensmelten:
-
Wiktionary:
- samensmelten → sammansmälta
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor samensmelten (Nederlands) in het Zweeds
samensmelten:
-
samensmelten (versmelten; fuseren; ineensmelten)
Conjugations for samensmelten:
o.t.t.
- smelt samen
- smelt samen
- smelt samen
- smelten samen
- smelten samen
- smelten samen
o.v.t.
- smolt samen
- smolt samen
- smolt samen
- smolten samen
- smolten samen
- smolten samen
v.t.t.
- ben samengesmolten
- bent samengesmolten
- is samengesmolten
- zijn samengesmolten
- zijn samengesmolten
- zijn samengesmolten
v.v.t.
- was samengesmolten
- was samengesmolten
- was samengesmolten
- waren samengesmolten
- waren samengesmolten
- waren samengesmolten
o.t.t.t.
- zal samensmelten
- zult samensmelten
- zal samensmelten
- zullen samensmelten
- zullen samensmelten
- zullen samensmelten
o.v.t.t.
- zou samensmelten
- zou samensmelten
- zou samensmelten
- zouden samensmelten
- zouden samensmelten
- zouden samensmelten
en verder
- heb samengesmolten
- hebt samengesmolten
- heeft samengesmolten
- hebben samengesmolten
- hebben samengesmolten
- hebben samengesmolten
diversen
- smelt samen!
- smelt samen!
- samengesmolten
- samensmeltend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor samensmelten:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
sammansmälta | fuseren; ineensmelten; samensmelten; versmelten | omsmelten |
smälta ihop | fuseren; ineensmelten; samensmelten; versmelten |
Wiktionary: samensmelten
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• samensmelten | → sammansmälta | ↔ coalesce — to join into a single mass |
• samensmelten | → sammansmälta | ↔ fuse — intransitive: to melt together |