Nederlands
Uitgebreide vertaling voor gedicht (Nederlands) in het Zweeds
gedicht:
-
het gedicht (vers)
Vertaal Matrix voor gedicht:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
dikt | gedicht; vers | lyriek |
poesi | gedicht; vers | dichtkunst; dichtwerk; lyriek; poëzie |
vers | gedicht; vers | |
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
avgränsat | afgedicht; gedicht | afgescheiden |
Verwante woorden van "gedicht":
Wiktionary: gedicht
gedicht
Cross Translation:
noun
-
een in versmaat of in dichterlijke stijl opgesteld stuk
- gedicht → dikt
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• gedicht | → dikt; poem; skaldverk | ↔ poem — literary piece written in verse |
• gedicht | → dikt; poem | ↔ poem — piece of writing in the tradition of poetry |
• gedicht | → dikt; poem | ↔ poem — piece of poetic writing |
• gedicht | → dikt | ↔ poème — ouvrage de littérature en vers. |
gedicht vorm van dichten:
-
dichten (breeuwen)
-
dichten (dichtstoppen; dichtmaken; stoppen)
-
dichten (afdichten)
-
dichten (gedichten schrijven)
-
dichten (gaten stoppen)
-
dichten (verzen maken)
Conjugations for dichten:
o.t.t.
- dicht
- dicht
- dicht
- dichten
- dichten
- dichten
o.v.t.
- dichtte
- dichtte
- dichtte
- dichtten
- dichtten
- dichtten
v.t.t.
- heb gedicht
- hebt gedicht
- heeft gedicht
- hebben gedicht
- hebben gedicht
- hebben gedicht
v.v.t.
- had gedicht
- had gedicht
- had gedicht
- hadden gedicht
- hadden gedicht
- hadden gedicht
o.t.t.t.
- zal dichten
- zult dichten
- zal dichten
- zullen dichten
- zullen dichten
- zullen dichten
o.v.t.t.
- zou dichten
- zou dichten
- zou dichten
- zouden dichten
- zouden dichten
- zouden dichten
diversen
- dicht!
- dicht!
- gedicht
- dichtend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
het dichten (verzen maken)
Vertaal Matrix voor dichten:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
diktande | dichten; verzen maken | |
diktning | dichten; verzen maken | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
becka | breeuwen; dichten | |
dikta | breeuwen; dichten; gedichten schrijven; verzen maken | |
driva | breeuwen; dichten | aansporen; aanzetten; belachelijk maken; bespotten; de spot drijven; ironiseren; karren; noodzaken tot; opdringen; rijden; stressen |
fylla hål | dichten; gaten stoppen | |
isolera | afdichten; dichten | afscheiden; afsplitsen; afzijdig stellen; afzonderen; bekleden; isoleren; koudebestendig maken; overtrekken; stofferen; van bekleding voorzien |
plombera | dichten; dichtmaken; dichtstoppen; stoppen | plomberen; vullen |
plugga igen | dichten; dichtmaken; dichtstoppen; stoppen | |
skriva dikter | dichten; gedichten schrijven | |
skriva poesi | dichten; verzen maken | |
stoppa igen | dichten; dichtmaken; dichtstoppen; stoppen | |
tamponera | dichten; dichtmaken; dichtstoppen; stoppen | |
täta | afdichten; dichten | opspannen; spannen |
täta hål | dichten; gaten stoppen |