Overzicht
Nederlands naar Zweeds: Meer gegevens...
- duchten:
-
Wiktionary:
- duchten → frukta, vara rädd, vara rädd för
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor duchten (Nederlands) in het Zweeds
duchten:
-
duchten
Conjugations for duchten:
o.t.t.
- ducht
- ducht
- ducht
- duchten
- duchten
- duchten
o.v.t.
- duchtte
- duchtte
- duchtte
- duchtten
- duchtten
- duchtten
v.t.t.
- heb geducht
- hebt geducht
- heeft geducht
- hebben geducht
- hebben geducht
- hebben geducht
v.v.t.
- had geducht
- had geducht
- had geducht
- hadden geducht
- hadden geducht
- hadden geducht
o.t.t.t.
- zal duchten
- zult duchten
- zal duchten
- zullen duchten
- zullen duchten
- zullen duchten
o.v.t.t.
- zou duchten
- zou duchten
- zou duchten
- zouden duchten
- zouden duchten
- zouden duchten
diversen
- ducht!
- ducht!
- geducht
- duchtend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor duchten:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
befara | duchten | |
vara rädd | duchten | bang zijn; schrikken; vrees koesteren; vrezen |
Wiktionary: duchten
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• duchten | → frukta | ↔ fürchten — (transitiv), etwas fürchten: etwas achten, vor etwas Ehrfurcht haben |
• duchten | → vara rädd; vara rädd för | ↔ craindre — Envisager quelqu’un ou quelque chose comme nuisible ou dangereux. |
• duchten | → vara rädd; vara rädd för | ↔ redouter — Craindre fort. |