Nederlands
Uitgebreide vertaling voor zwachtelen (Nederlands) in het Zweeds
zwachtelen:
-
zwachtelen
Conjugations for zwachtelen:
o.t.t.
- zwachtel
- zwachtelt
- zwachtelt
- zwachtelen
- zwachtelen
- zwachtelen
o.v.t.
- zwachtelde
- zwachtelde
- zwachtelde
- zwachtelden
- zwachtelden
- zwachtelden
v.t.t.
- heb gezwachteld
- hebt gezwachteld
- heeft gezwachteld
- hebben gezwachteld
- hebben gezwachteld
- hebben gezwachteld
v.v.t.
- had gezwachteld
- had gezwachteld
- had gezwachteld
- hadden gezwachteld
- hadden gezwachteld
- hadden gezwachteld
o.t.t.t.
- zal zwachtelen
- zult zwachtelen
- zal zwachtelen
- zullen zwachtelen
- zullen zwachtelen
- zullen zwachtelen
o.v.t.t.
- zou zwachtelen
- zou zwachtelen
- zou zwachtelen
- zouden zwachtelen
- zouden zwachtelen
- zouden zwachtelen
diversen
- zwachtel!
- zwachtelt!
- gezwachteld
- zwachtelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor zwachtelen:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
förbinda | verbinden | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
binda om | zwachtelen | om het lijf binden; ombinden; omwinden |
förbinda | zwachtelen | aanhaken; aankoppelen; alliëren; koppelen; paren; vasthaken; vastkoppelen; verbinden |
insvepa | zwachtelen | erbij betrekken |
linda om | zwachtelen |
Verwante woorden van "zwachtelen":
Wiktionary: zwachtelen
zwachtel:
-
de zwachtel
barnlindor-
barnlindor zelfstandig naamwoord
-
Vertaal Matrix voor zwachtel:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
barnlindor | zwachtel |