Overzicht
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor ziekte (Nederlands) in het Zweeds
ziekte:
-
de ziekte (ongemak)
Vertaal Matrix voor ziekte:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
sjukdom | ongemak; ziekte | aandoening; kwaal; lichamelijke aandoening; misselijkheid; ongesteldheid; onpasselijkheid; slepende ziekte; stoornis |
Verwante woorden van "ziekte":
Antoniemen van "ziekte":
Verwante definities voor "ziekte":
Wiktionary: ziekte
ziekte
Cross Translation:
noun
-
(medisch, nld): een gezondheidsprobleem
- ziekte → sjukdom
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• ziekte | → sjukdom | ↔ disease — an abnormal condition of the body causing discomfort or dysfunction |
• ziekte | → sjukdom | ↔ illness — an instance of a disease or poor health |
• ziekte | → sjuka; sjukdom; svaghet | ↔ infirmité — affection congénitale ou accidentelle qui gêne ou empêcher le fonctionnement de telle ou telle partie de l’organisme. |
• ziekte | → sjuka; sjukdom | ↔ maladie — maladie |
zieken:
Conjugations for zieken:
o.t.t.
- ziek
- ziekt
- ziekt
- zieken
- zieken
- zieken
o.v.t.
- ziekte
- ziekte
- ziekte
- ziekten
- ziekten
- ziekten
v.t.t.
- heb geziekt
- hebt geziekt
- heeft geziekt
- hebben geziekt
- hebben geziekt
- hebben geziekt
v.v.t.
- had geziekt
- had geziekt
- had geziekt
- hadden geziekt
- hadden geziekt
- hadden geziekt
o.t.t.t.
- zal zieken
- zult zieken
- zal zieken
- zullen zieken
- zullen zieken
- zullen zieken
o.v.t.t.
- zou zieken
- zou zieken
- zou zieken
- zouden zieken
- zouden zieken
- zouden zieken
diversen
- ziek!
- ziekt!
- geziekt
- ziekend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor zieken:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
tjata | jennen; pesten; plagen; sarren; stangen; tarten; tergen; treiteren; uitdagen; zieken | aandringen; betuttelen; doordrammen; doordrukken; drammen; etteren; griepen; klieren; zeiken; zeuren |