Overzicht
Nederlands naar Zweeds: Meer gegevens...
- zekerheid:
- zeker:
-
Wiktionary:
- zekerheid → behåll
- zeker → säker, säkert, säkra, definitivt, pålitlig, ofarlig, trygg, tillförlitlig, given
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor zekerheid (Nederlands) in het Zweeds
zekerheid:
-
de zekerheid (vastigheid; vastheid; stelligheid; gewisheid)
-
de zekerheid (volstrektheid)
-
de zekerheid (zelfvertrouwen; zelfverzekerdheid; vastberadenheid; stelligheid)
Vertaal Matrix voor zekerheid:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
absoluthet | volstrektheid; zekerheid | |
fasthet | gewisheid; stelligheid; vastheid; vastigheid; zekerheid | fermheid; hechtheid; kordaatheid; soliditeit; stabiliteit; stevigheid; vastheid |
självförtroende | stelligheid; vastberadenheid; zekerheid; zelfvertrouwen; zelfverzekerdheid | |
självtillit | stelligheid; vastberadenheid; zekerheid; zelfvertrouwen; zelfverzekerdheid | |
säkerhet | gewisheid; stelligheid; vastheid; vastigheid; zekerheid | bescherming; beschutting; beveiliging; borg; cautie; garantie; geborgenheid; onderpand; onderpanden; pand; protectie; realiteit; veiligheid; vrijwaring; waarborg; waarborging; waarborgsom; waardepapier; werkelijkheid; zekerheidstelling |
Verwante woorden van "zekerheid":
Antoniemen van "zekerheid":
Verwante definities voor "zekerheid":
zekerheid vorm van zeker:
-
zeker (vast en zeker; beslist; ongetwijfeld; geheid)
helt och hållet; i och för sig; utan tvivel-
helt och hållet bijvoeglijk naamwoord
-
i och för sig bijvoeglijk naamwoord
-
utan tvivel bijvoeglijk naamwoord
-
-
zeker (waarlijk; echt; stellig; beslist; wel degelijk; reëel; waarachtig; voorzeker; vast en zeker; welzeker; gewis; geheid; heus)
-
zeker (jazeker; waarlijk)
-
zeker (onvoorwaardelijk; absoluut; pertinent; vaststaand; volstrekt; vast en zeker; ten enenmale)
förbehållslöst; villkorslöst; förbehållslös; villkorslös; ovillkorligt-
förbehållslöst bijvoeglijk naamwoord
-
villkorslöst bijvoeglijk naamwoord
-
förbehållslös bijvoeglijk naamwoord
-
villkorslös bijvoeglijk naamwoord
-
ovillkorligt bijvoeglijk naamwoord
-
-
zeker (waarlijk; vast en zeker; waarachtig; stellig; vast; feitelijk; beslist; reëel; heus; welzeker; voorzeker; gewis; geheid)
-
zeker (uiteraard; vanzelfsprekend; natuurlijk; zonder twijfel; bijgevolg; onontkomelijk; dus; logisch; allicht; 'tuurlijk)
naturligtvis-
naturligtvis bijvoeglijk naamwoord
-
-
zeker (ongetwijfeld; vast en zeker; welzeker; waarachtig; beslist; voorzeker; heus; gewis; geheid; waarlijk)
otvivlat; obestridlig; obestridligt-
otvivlat bijvoeglijk naamwoord
-
obestridlig bijvoeglijk naamwoord
-
obestridligt bijvoeglijk naamwoord
-
-
zeker (stellig; beslist; absoluut; ronduit)
säker; säkert; helt säkert-
säker bijvoeglijk naamwoord
-
säkert bijvoeglijk naamwoord
-
helt säkert bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor zeker:
Verwante woorden van "zeker":
Synoniemen voor "zeker":
Antoniemen van "zeker":
Verwante definities voor "zeker":
Wiktionary: zeker
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• zeker | → säker; säkert; säkra | ↔ certain — sure, positive, not doubting |
• zeker | → definitivt | ↔ definitely — without question and beyond doubt |
• zeker | → pålitlig | ↔ reliable — fit to be relied on |
• zeker | → säker | ↔ sure — certain, reliable |
• zeker | → ofarlig; säker; trygg; pålitlig; tillförlitlig; given | ↔ sûr — dont on ne douter pas ; certain ; indubitable ; vrai. |