Nederlands
Uitgebreide vertaling voor wenden (Nederlands) in het Zweeds
wenden:
Conjugations for wenden:
o.t.t.
- wend
- wendt
- wendt
- wenden
- wenden
- wenden
o.v.t.
- wendde
- wendde
- wendde
- wendden
- wendden
- wendden
v.t.t.
- heb gewend
- hebt gewend
- heeft gewend
- hebben gewend
- hebben gewend
- hebben gewend
v.v.t.
- had gewend
- had gewend
- had gewend
- hadden gewend
- hadden gewend
- hadden gewend
o.t.t.t.
- zal wenden
- zult wenden
- zal wenden
- zullen wenden
- zullen wenden
- zullen wenden
o.v.t.t.
- zou wenden
- zou wenden
- zou wenden
- zouden wenden
- zouden wenden
- zouden wenden
diversen
- wend!
- wendt!
- gewend
- wendend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor wenden:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
snurra | draaien; keren; wenden | draaien; kolken; kroelen; ronddraaien; rondtollen; tollen; wervelen; wielen |
svänga | draaien; wenden; zwenken | buigen; iets omdraaien; krommen; omkeren; oscilleren; schommelen; welven; wiegelen; wiegen; zwengelen |
vrida | draaien; keren; omdraaien; wenden | wrikken; zich wringen |
vända | draaien; keren; wenden | iets omdraaien; kenteren; omkeren; omwenden; rondwentelen; spiegelen |
vända sig | draaien; wenden; zwenken | draaien; kantelen; omklappen; omrollen; omwentelen; rollen; ronddraaien; roteren; wentelen; zich omdraaien |
vända sig om | draaien; keren; omdraaien; wenden |
Wiktionary: wenden
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• wenden | → vrida; vända; blanda; sammanblanda | ↔ retourner — aller de nouveau en un lieu. |
wenden vorm van wennen:
-
wennen (gewendraken; aanpassen; aarden)
-
wennen (acclimatiseren)
Conjugations for wennen:
o.t.t.
- wen
- went
- went
- wennen
- wennen
- wennen
o.v.t.
- wende
- wende
- wende
- wenden
- wenden
- wenden
v.t.t.
- heb gewend
- hebt gewend
- heeft gewend
- hebben gewend
- hebben gewend
- hebben gewend
v.v.t.
- had gewend
- had gewend
- had gewend
- hadden gewend
- hadden gewend
- hadden gewend
o.t.t.t.
- zal wennen
- zult wennen
- zal wennen
- zullen wennen
- zullen wennen
- zullen wennen
o.v.t.t.
- zou wennen
- zou wennen
- zou wennen
- zouden wennen
- zouden wennen
- zouden wennen
diversen
- wen !
- went !
- gewend
- wennend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor wennen:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
acklimatisera sig | aanpassen; aarden; gewendraken; wennen | |
acklimatiseras | acclimatiseren; wennen | |
anpassa sig | acclimatiseren; wennen | zich aanpassen; zich schikken; zich voegen naar |
komma tillrätta | acclimatiseren; wennen | |
slå sig till ro | aanpassen; aarden; gewendraken; wennen | |
vänja sig | acclimatiseren; wennen | |
vänja sig vid | aanpassen; aarden; gewendraken; wennen | gewennen |
Verwante definities voor "wennen":
Wiktionary: wennen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• wennen | → vänja; vänja sig | ↔ accoutumer — Amener à prendre une habitude |