Nederlands
Uitgebreide vertaling voor weergeven (Nederlands) in het Zweeds
weergeven:
-
weergeven (beschrijven)
-
weergeven
-
weergeven
Conjugations for weergeven:
o.t.t.
- geef weer
- geeft weer
- geeft weer
- geven weer
- geven weer
- geven weer
o.v.t.
- gaf weer
- gaf weer
- gaf weer
- gaven weer
- gaven weer
- gaven weer
v.t.t.
- heb weergegeven
- hebt weergegeven
- heeft weergegeven
- hebben weergegeven
- hebben weergegeven
- hebben weergegeven
v.v.t.
- had weergegeven
- had weergegeven
- had weergegeven
- hadden weergegeven
- hadden weergegeven
- hadden weergegeven
o.t.t.t.
- zal weergeven
- zult weergeven
- zal weergeven
- zullen weergeven
- zullen weergeven
- zullen weergeven
o.v.t.t.
- zou weergeven
- zou weergeven
- zou weergeven
- zouden weergeven
- zouden weergeven
- zouden weergeven
diversen
- geef weer!
- geeft weer!
- weergegeven
- weergevend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor weergeven:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
visa | demonstratie; laten zien; melodie; wijs | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
beskriva | beschrijven; weergeven | afschilderen; beschrijven; karakteriseren; kenmerken; kenschetsen; mededelen; omschrijven; schetsen; typeren; uiteenzetten; verhalen; vertellen; zeggen |
rendera | weergeven | |
visa | weergeven | aanbieden; betogen; demonstreren; etaleren; exposeren; laten zien; offreren; presenteren; te voorschijn halen; tentoonstellen; tevoorschijn brengen; tevoorschijn halen; tevoorschijnhalen; tevoorschijntoveren; tonen; uitbreiden; uitstallen; vertonen; voor de dag halen; voordedaghalen; voorleggen; wijzen naar |
återge | weergeven |