Overzicht
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor weekheid (Nederlands) in het Zweeds
weekheid:
-
de weekheid (slapheid; zwakte; zwakheid; sulligheid; laksheid; krachteloosheid; slapte; zachtheid)
-
de weekheid (zachtheid)
Vertaal Matrix voor weekheid:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
fragilitet | krachteloosheid; laksheid; slapheid; slapte; sulligheid; weekheid; zachtheid; zwakheid; zwakte | |
svaghet | krachteloosheid; laksheid; slapheid; slapte; sulligheid; weekheid; zachtheid; zwakheid; zwakte | krachteloosheid; slapte; weekte; zwak punt; zwakheid; zwakte |
Verwante woorden van "weekheid":
weekheid vorm van week:
-
de week
– periode van zeven dagen 1
-
week (zwak)
– zacht en slap 1
Vertaal Matrix voor week:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
vecka | week | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
vecka | opvouwen; rimpelen; vouwen | |
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
svag | week; zwak | beetje; bleek; bleek van gelaatskleur; flauw; flets; kleurloos; krachteloos; lichtelijk; niet helder; onduidelijk; schemerig; schimmig; slap; vaag; verschoten; wit; zwak |
svagt | week; zwak | bleek; bleek van gelaatskleur; bleekjes; flauw; flets; kleurloos; krachteloos; niet helder; onduidelijk; pips; schemerig; schimmig; slap; slapjes; vaag; verschoten; wee; wit; ziekelijk; zwak |
vekt | week; zwak | bleekjes; delicaat; fijn van smaak; pips; slap; slapjes; wee; ziekelijk; zwak |
Verwante woorden van "week":
Verwante definities voor "week":
Wiktionary: week
week
Cross Translation:
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• week | → vecka | ↔ Woche — 7-tägiges Zeitmaß |
• week | → mjuk | ↔ weich — ohne großen Kraftaufwand plastisch verformbar |
• week | → vecka | ↔ week — period of seven days |
• week | → vecka | ↔ semaine — séquence constituée des sept jours : lundi, mardi, mercredi, jeudi, vendredi, samedi et dimanche. |