Overzicht
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor wasem (Nederlands) in het Zweeds
wasem:
-
de wasem (uitwaseming; zichtbare damp)
Vertaal Matrix voor wasem:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
dimma | uitwaseming; wasem; zichtbare damp | damp; heiigheid; mist; nevel; rook; waas; walm |
dunst | uitwaseming; wasem; zichtbare damp | mussehagel |
imma | uitwaseming; wasem; zichtbare damp | nattigheid; verdamping; vocht; vochtigheid |
ånga | uitwaseming; wasem; zichtbare damp | stoom; verdamping; waterdamp |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
ånga | dampen; rook afgeven; verdampen |
Verwante woorden van "wasem":
wasem vorm van wasemen:
-
wasemen (uitwasemen; stomen; dampen)
Conjugations for wasemen:
o.t.t.
- wasem
- wasemt
- wasemt
- wasemen
- wasemen
- wasemen
o.v.t.
- wasemde
- wasemde
- wasemde
- wasemden
- wasemden
- wasemden
v.t.t.
- heb gewasemd
- hebt gewasemd
- heeft gewasemd
- hebben gewasemd
- hebben gewasemd
- hebben gewasemd
v.v.t.
- had gewasemd
- had gewasemd
- had gewasemd
- hadden gewasemd
- hadden gewasemd
- hadden gewasemd
o.t.t.t.
- zal wasemen
- zult wasemen
- zal wasemen
- zullen wasemen
- zullen wasemen
- zullen wasemen
o.v.t.t.
- zou wasemen
- zou wasemen
- zou wasemen
- zouden wasemen
- zouden wasemen
- zouden wasemen
diversen
- wasem!
- wasemt!
- gewasemd
- wasemend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor wasemen:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
dämpa | dampen; stomen; uitwasemen; wasemen | dimmen; lessen; stillen; temperen; vervriendelijken; verzachten |