Nederlands
Uitgebreide vertaling voor wankel (Nederlands) in het Zweeds
wankel:
-
wankel (krakkemikkig; zwak; gammel)
fallfärdig; skröplig; skrangligt; sönderriven; sönderrivet; ledsvagt; rankigt; skrovligt; fallfärdigt-
fallfärdig bijvoeglijk naamwoord
-
skröplig bijvoeglijk naamwoord
-
skrangligt bijvoeglijk naamwoord
-
sönderriven bijvoeglijk naamwoord
-
sönderrivet bijvoeglijk naamwoord
-
ledsvagt bijvoeglijk naamwoord
-
rankigt bijvoeglijk naamwoord
-
skrovligt bijvoeglijk naamwoord
-
fallfärdigt bijvoeglijk naamwoord
-
-
wankel (wankelend; wankelbaar; rank; los; onvast)
Vertaal Matrix voor wankel:
Verwante woorden van "wankel":
wankelen:
-
wankelen
Conjugations for wankelen:
o.t.t.
- wankel
- wankelt
- wankelt
- wankelen
- wankelen
- wankelen
o.v.t.
- wankelde
- wankelde
- wankelde
- wankelden
- wankelden
- wankelden
v.t.t.
- heb gewankeld
- hebt gewankeld
- heeft gewankeld
- hebben gewankeld
- hebben gewankeld
- hebben gewankeld
v.v.t.
- had gewankeld
- had gewankeld
- had gewankeld
- hadden gewankeld
- hadden gewankeld
- hadden gewankeld
o.t.t.t.
- zal wankelen
- zult wankelen
- zal wankelen
- zullen wankelen
- zullen wankelen
- zullen wankelen
o.v.t.t.
- zou wankelen
- zou wankelen
- zou wankelen
- zouden wankelen
- zouden wankelen
- zouden wankelen
diversen
- wankel!
- wankelt!
- gewankeld
- wankelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor wankelen:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
ragla | wankelen | |
stappla | wankelen | hinken; kreupel lopen; mank lopen; mankgaan |
vackla | wankelen | hobbelen; schuddend op en neer gaan; stoten |
vingla | wankelen | |
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
vackla | haperend |
Wiktionary: wankelen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• wankelen | → ragla | ↔ stagger — to walk in an awkward, drunken fashion |
• wankelen | → svikta | ↔ wanken — (intransitiv): hin und her neigen, in der Gefahr zu kippen |
• wankelen | → tveka | ↔ barguigner — (familier, fr) hésiter, avoir de la peine à se déterminer, particulièrement quand il s’agir d’un achat, d’une affaire, d’un traité. |
• wankelen | → tveka | ↔ hésiter — Être incertain, indécis sur le parti, sur la résolution que l’on doit prendre. |
Computer vertaling door derden: