Nederlands
Uitgebreide vertaling voor waaieren (Nederlands) in het Zweeds
waaieren:
-
waaieren (uitzwermen; verspreiden; zich verspreiden; uitwaaieren)
Conjugations for waaieren:
o.t.t.
- waaier
- waaiert
- waaiert
- waaieren
- waaieren
- waaieren
o.v.t.
- waaierde
- waaierde
- waaierde
- waaierden
- waaierden
- waaierden
v.t.t.
- heb gewaaierd
- hebt gewaaierd
- heeft gewaaierd
- hebben gewaaierd
- hebben gewaaierd
- hebben gewaaierd
v.v.t.
- had gewaaierd
- had gewaaierd
- had gewaaierd
- hadden gewaaierd
- hadden gewaaierd
- hadden gewaaierd
o.t.t.t.
- zal waaieren
- zult waaieren
- zal waaieren
- zullen waaieren
- zullen waaieren
- zullen waaieren
o.v.t.t.
- zou waaieren
- zou waaieren
- zou waaieren
- zouden waaieren
- zouden waaieren
- zouden waaieren
diversen
- waaier!
- waaiert!
- gewaaierd
- waaierend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor waaieren:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
sprida sig | uitwaaieren; uitzwermen; verspreiden; waaieren; zich verspreiden | |
svärma omkring | uitwaaieren; uitzwermen; verspreiden; waaieren; zich verspreiden |
Verwante woorden van "waaieren":
waaieren vorm van waaier:
Vertaal Matrix voor waaier:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
fläkt | waaier | vleug |