Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. voorzeggend:
  2. voorzeggen:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor voorzeggend (Nederlands) in het Zweeds

voorzeggend:

voorzeggend bijvoeglijk naamwoord

  1. voorzeggend (profetisch)
    synsk; klarsynt; synskt; förutseendet; klärtvoajant; profetiskt; klartsynt

Vertaal Matrix voor voorzeggend:

BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
förutseendet profetisch; voorzeggend met vooruitziende blik
klarsynt profetisch; voorzeggend scherpziend
klartsynt profetisch; voorzeggend
klärtvoajant profetisch; voorzeggend
profetiskt profetisch; voorzeggend
synsk profetisch; voorzeggend
synskt profetisch; voorzeggend

voorzeggen:

voorzeggen werkwoord (zeg voor, zegt voor, zei voor, zeiden voor, voorgezegd)

  1. voorzeggen
    sufflera
    • sufflera werkwoord (sufflerar, sufflerade, sufflerat)

Conjugations for voorzeggen:

o.t.t.
  1. zeg voor
  2. zegt voor
  3. zegt voor
  4. zeggen voor
  5. zeggen voor
  6. zeggen voor
o.v.t.
  1. zei voor
  2. zei voor
  3. zei voor
  4. zeiden voor
  5. zeiden voor
  6. zeiden voor
v.t.t.
  1. heb voorgezegd
  2. hebt voorgezegd
  3. heeft voorgezegd
  4. hebben voorgezegd
  5. hebben voorgezegd
  6. hebben voorgezegd
v.v.t.
  1. had voorgezegd
  2. had voorgezegd
  3. had voorgezegd
  4. hadden voorgezegd
  5. hadden voorgezegd
  6. hadden voorgezegd
o.t.t.t.
  1. zal voorzeggen
  2. zult voorzeggen
  3. zal voorzeggen
  4. zullen voorzeggen
  5. zullen voorzeggen
  6. zullen voorzeggen
o.v.t.t.
  1. zou voorzeggen
  2. zou voorzeggen
  3. zou voorzeggen
  4. zouden voorzeggen
  5. zouden voorzeggen
  6. zouden voorzeggen
diversen
  1. zeg voor!
  2. zegt voor!
  3. voorgezegd
  4. voorzeggend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor voorzeggen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
sufflera voorzeggen

Wiktionary: voorzeggen


Cross Translation:
FromToVia
voorzeggen varsla prédireprophétiser ; annoncer par inspiration divine ce qui doit arriver.