Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. vlecht:
  2. vlechten:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor vlecht (Nederlands) in het Zweeds

vlecht:

vlecht [de ~] zelfstandig naamwoord

  1. de vlecht (wrong; knoedel; kluwen; )
    knut; hårknut
    • knut zelfstandig naamwoord
    • hårknut [-en] zelfstandig naamwoord
  2. de vlecht (haarvlecht)
    hårfläta

Vertaal Matrix voor vlecht:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
hårfläta haarvlecht; vlecht
hårknut haarknot; kluwen; knoedel; knoedeltje; knoet; knot; knotje; vlecht; wrong knot; knotje haar; pluk haar; toet
knut haarknot; kluwen; knoedel; knoedeltje; knoet; knot; knotje; vlecht; wrong knot; schuifknoop; streng garen; strik

Verwante woorden van "vlecht":


Wiktionary: vlecht


Cross Translation:
FromToVia
vlecht fläta braid — weave of three of more strands

vlecht vorm van vlechten:

vlechten werkwoord (vlecht, vlocht, vlochten, gevlochten)

  1. vlechten
    fläta; fläta in
    • fläta werkwoord (flätar, flätade, flätat)
    • fläta in werkwoord (flätar in, flätade in, flätat in)
  2. vlechten (ineenvlechten; strengelen)
    tvinna; spinna ihop
    • tvinna werkwoord (tvinnar, tvinnade, tvinnat)
    • spinna ihop werkwoord (spinner ihop, spann ihop, spunnit ihop)

Conjugations for vlechten:

o.t.t.
  1. vlecht
  2. vlecht
  3. vlecht
  4. vlechten
  5. vlechten
  6. vlechten
o.v.t.
  1. vlocht
  2. vlocht
  3. vlocht
  4. vlochten
  5. vlochten
  6. vlochten
v.t.t.
  1. heb gevlochten
  2. hebt gevlochten
  3. heeft gevlochten
  4. hebben gevlochten
  5. hebben gevlochten
  6. hebben gevlochten
v.v.t.
  1. had gevlochten
  2. had gevlochten
  3. had gevlochten
  4. hadden gevlochten
  5. hadden gevlochten
  6. hadden gevlochten
o.t.t.t.
  1. zal vlechten
  2. zult vlechten
  3. zal vlechten
  4. zullen vlechten
  5. zullen vlechten
  6. zullen vlechten
o.v.t.t.
  1. zou vlechten
  2. zou vlechten
  3. zou vlechten
  4. zouden vlechten
  5. zouden vlechten
  6. zouden vlechten
diversen
  1. vlecht!
  2. vlecht!
  3. gevlochten
  4. vlechtend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

vlechten [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.

  1. de vlechten (haarvlechten)
    flätning

Vertaal Matrix voor vlechten:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
flätning haarvlechten; vlechten vlechtsel; vlechtwerk
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
fläta vlechten invlechten; vlechten in
fläta in vlechten
spinna ihop ineenvlechten; strengelen; vlechten
tvinna ineenvlechten; strengelen; vlechten

Verwante woorden van "vlechten":


Wiktionary: vlechten


Cross Translation:
FromToVia
vlechten fläta braid — intertwine
vlechten fläta flechten — (transitiv) (meist) drei Stränge (zum Beispiel Haare oder Bänder) miteinander verschlingen
vlechten väva tisser — Faire de la toile ou d’autres étoffes en croiser ou entrelacer sur un métier les fils dont elles devoir composer.