Overzicht
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor vis (Nederlands) in het Zweeds
vis:
Vertaal Matrix voor vis:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
fisk | vis | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
fisk | leeghalen; plunderen; uitknijpen; uitpersen; uitzuigen |
Verwante woorden van "vis":
Verwante definities voor "vis":
vis vorm van vissen:
Conjugations for vissen:
o.t.t.
- vis
- vist
- vist
- vissen
- vissen
- vissen
o.v.t.
- viste
- viste
- viste
- visten
- visten
- visten
v.t.t.
- heb gevist
- hebt gevist
- heeft gevist
- hebben gevist
- hebben gevist
- hebben gevist
v.v.t.
- had gevist
- had gevist
- had gevist
- hadden gevist
- hadden gevist
- hadden gevist
o.t.t.t.
- zal vissen
- zult vissen
- zal vissen
- zullen vissen
- zullen vissen
- zullen vissen
o.v.t.t.
- zou vissen
- zou vissen
- zou vissen
- zouden vissen
- zouden vissen
- zouden vissen
diversen
- vis!
- vist!
- gevist
- vissend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
het vissen (hengelsport; hengelen)
fritidsfiske; mete; metning-
fritidsfiske zelfstandig naamwoord
-
mete zelfstandig naamwoord
-
metning zelfstandig naamwoord
-
Vertaal Matrix voor vissen:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
fritidsfiske | hengelen; hengelsport; vissen | |
mete | hengelen; hengelsport; vissen | |
metning | hengelen; hengelsport; vissen | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
fiska | hengelen; vissen; visvangen | |
meta | hengelen; vissen; visvangen |