Overzicht
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor viel (Nederlands) in het Zweeds
vallen:
-
vallen (op zijn bek gaan; ten val komen; onderuitgaan)
-
vallen (doodgaan; overlijden; sterven; bezwijken; omkomen; sneuvelen; heengaan; wegvallen; inslapen)
-
vallen (tuimelen; flikkeren; kiepen; kieperen; kelderen)
-
vallen (omlaagstorten)
-
vallen (naar beneden vallen; omlaagvallen)
-
vallen (sterk afnemen; inzakken; teruglopen)
Conjugations for vallen:
o.t.t.
- val
- valt
- valt
- vallen
- vallen
- vallen
o.v.t.
- viel
- viel
- viel
- vielen
- vielen
- vielen
v.t.t.
- ben gevallen
- bent gevallen
- is gevallen
- zijn gevallen
- zijn gevallen
- zijn gevallen
v.v.t.
- was gevallen
- was gevallen
- was gevallen
- waren gevallen
- waren gevallen
- waren gevallen
o.t.t.t.
- zal vallen
- zult vallen
- zal vallen
- zullen vallen
- zullen vallen
- zullen vallen
o.v.t.t.
- zou vallen
- zou vallen
- zou vallen
- zouden vallen
- zouden vallen
- zouden vallen
diversen
- val!
- valt!
- gevallen
- vallend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
het vallen (tuimelen)
Vertaal Matrix voor vallen:
Verwante woorden van "vallen":
Verwante definities voor "vallen":
Wiktionary: vallen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• vallen | → falla | ↔ drop — to fall |
• vallen | → trilla; falla | ↔ fall — move to a lower position under the effect of gravity |
• vallen | → falla; ramla | ↔ fallen — unkontrolliert von oben nach unten bewegen (durch die Gravitation) |
• vallen | → stupa | ↔ fallen — sterben durch Gewalteinwirkung im Krieg |
• vallen | → sjunka | ↔ fallen — auf einen niedrigeren Wert sinken |
• vallen | → falla | ↔ fallen — einnehmen werden |
• vallen | → falla | ↔ tomber — Être entraîné de haut en bas par son poids |