Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. verzoenend:
  2. verzoenen:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor verzoenend (Nederlands) in het Zweeds

verzoenend:

verzoenend bijvoeglijk naamwoord

  1. verzoenend (vergevingsgezind; genadig; clement)
    förlåtande

Vertaal Matrix voor verzoenend:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
förlåtande genade; vergevingsgezindheid
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
förlåtande clement; genadig; vergevingsgezind; verzoenend

verzoenen:

verzoenen werkwoord (verzoen, verzoent, verzoende, verzoenden, verzoend)

  1. verzoenen (bijleggen; schikken)
    försona
    • försona werkwoord (försonar, försonade, försonat)

Conjugations for verzoenen:

o.t.t.
  1. verzoen
  2. verzoent
  3. verzoent
  4. verzoenen
  5. verzoenen
  6. verzoenen
o.v.t.
  1. verzoende
  2. verzoende
  3. verzoende
  4. verzoenden
  5. verzoenden
  6. verzoenden
v.t.t.
  1. heb verzoend
  2. hebt verzoend
  3. heeft verzoend
  4. hebben verzoend
  5. hebben verzoend
  6. hebben verzoend
v.v.t.
  1. had verzoend
  2. had verzoend
  3. had verzoend
  4. hadden verzoend
  5. hadden verzoend
  6. hadden verzoend
o.t.t.t.
  1. zal verzoenen
  2. zult verzoenen
  3. zal verzoenen
  4. zullen verzoenen
  5. zullen verzoenen
  6. zullen verzoenen
o.v.t.t.
  1. zou verzoenen
  2. zou verzoenen
  3. zou verzoenen
  4. zouden verzoenen
  5. zouden verzoenen
  6. zouden verzoenen
diversen
  1. verzoen!
  2. verzoent!
  3. verzoend
  4. verzoenend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor verzoenen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
försona bijleggen; schikken; verzoenen bijleggen; goedmaken; overeenbrengen; ruzie afsluiten; verbroederen