Overzicht
Nederlands naar Zweeds: Meer gegevens...
- vastspijkeren:
-
Wiktionary:
- vastspijkeren → spika fast, fastslå, nagla fast, uppehålla, kvarhålla
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor vastspijkeren (Nederlands) in het Zweeds
vastspijkeren:
vastspijkeren werkwoord (spijker vast, spijkert vast, spijkerde vast, spijkerden vast, vastgespijkerd)
-
vastspijkeren (spijkeren; vastnagelen; klinken; timmeren; vastslaan)
Conjugations for vastspijkeren:
o.t.t.
- spijker vast
- spijkert vast
- spijkert vast
- spijkeren vast
- spijkeren vast
- spijkeren vast
o.v.t.
- spijkerde vast
- spijkerde vast
- spijkerde vast
- spijkerden vast
- spijkerden vast
- spijkerden vast
v.t.t.
- heb vastgespijkerd
- hebt vastgespijkerd
- heeft vastgespijkerd
- hebben vastgespijkerd
- hebben vastgespijkerd
- hebben vastgespijkerd
v.v.t.
- had vastgespijkerd
- had vastgespijkerd
- had vastgespijkerd
- hadden vastgespijkerd
- hadden vastgespijkerd
- hadden vastgespijkerd
o.t.t.t.
- zal vastspijkeren
- zult vastspijkeren
- zal vastspijkeren
- zullen vastspijkeren
- zullen vastspijkeren
- zullen vastspijkeren
o.v.t.t.
- zou vastspijkeren
- zou vastspijkeren
- zou vastspijkeren
- zouden vastspijkeren
- zouden vastspijkeren
- zouden vastspijkeren
en verder
- ben vastgespijkerd
- bent vastgespijkerd
- is vastgespijkerd
- zijn vastgespijkerd
- zijn vastgespijkerd
- zijn vastgespijkerd
diversen
- spijker vast!
- spijkert vast!
- vastgespijkerd
- vastspijkerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
vastspijkeren (vastnagelen)
Vertaal Matrix voor vastspijkeren:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
nåla fast | vastnagelen; vastspijkeren | aanspelden |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
hammra spikar | klinken; spijkeren; timmeren; vastnagelen; vastslaan; vastspijkeren | |
nagla | klinken; spijkeren; timmeren; vastnagelen; vastslaan; vastspijkeren | |
nåla fast | dichtspelden; vastpinnen; vastprikken; vastspelden |
Wiktionary: vastspijkeren
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• vastspijkeren | → spika fast; fastslå; nagla fast; uppehålla; kvarhålla | ↔ festnageln — (transitiv) Gegenstand durch Einschlagen von einem oder mehreren Nagel dauerhaft verbinden |
Computer vertaling door derden: