Nederlands
Uitgebreide vertaling voor vastplakken (Nederlands) in het Zweeds
vastplakken:
-
vastplakken (aan elkaar kleven; plakken; aan elkaar hangen; klitten; aaneenplakken; kleven)
-
vastplakken (vastlijmen; lijmen; vastkleven)
-
vastplakken (aaneenplakken; aan elkaar kleven; plakken; klitten)
-
vastplakken (vastlijmen; vasthechten; hechten; lijmen; opplakken)
Conjugations for vastplakken:
o.t.t.
- plak vast
- plakt vast
- plakt vast
- plakken vast
- plakken vast
- plakken vast
o.v.t.
- plakte vast
- plakte vast
- plakte vast
- plakten vast
- plakten vast
- plakten vast
v.t.t.
- heb vastgeplakt
- hebt vastgeplakt
- heeft vastgeplakt
- hebben vastgeplakt
- hebben vastgeplakt
- hebben vastgeplakt
v.v.t.
- had vastgeplakt
- had vastgeplakt
- had vastgeplakt
- hadden vastgeplakt
- hadden vastgeplakt
- hadden vastgeplakt
o.t.t.t.
- zal vastplakken
- zult vastplakken
- zal vastplakken
- zullen vastplakken
- zullen vastplakken
- zullen vastplakken
o.v.t.t.
- zou vastplakken
- zou vastplakken
- zou vastplakken
- zouden vastplakken
- zouden vastplakken
- zouden vastplakken
en verder
- ben vastgeplakt
- bent vastgeplakt
- is vastgeplakt
- zijn vastgeplakt
- zijn vastgeplakt
- zijn vastgeplakt
diversen
- plak vast!
- plakt vast!
- vastgeplakt
- vastplakkend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
vastplakken (aanplakken)
klistra ihop-
klistra ihop zelfstandig naamwoord
-
Vertaal Matrix voor vastplakken:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
klistra ihop | aanplakken; vastplakken | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
hoplimma | hechten; lijmen; opplakken; vasthechten; vastlijmen; vastplakken | |
klibba samman | lijmen; vastkleven; vastlijmen; vastplakken | |
klistra | aan elkaar hangen; aan elkaar kleven; aaneenplakken; hechten; kleven; klitten; lijmen; opplakken; plakken; vasthechten; vastlijmen; vastplakken | aaneenplakken; aanlijmen; iets vastkleven; kitten; kleven; klitten; lijmen; plakken; vastlijmen |
klistra ihop | aan elkaar plakken; aaneen plakken; aaneenplakken; klitten; plakken; vastlijmen | |
limma | aan elkaar hangen; aan elkaar kleven; aaneenplakken; hechten; kleven; klitten; lijmen; opplakken; plakken; vasthechten; vastkleven; vastlijmen; vastplakken | aanlijmen; kitten; lijmen; vastlijmen |
limma ihop | aan elkaar kleven; aaneenplakken; klitten; plakken; vastplakken | |
limma samman | lijmen; vastkleven; vastlijmen; vastplakken |