Nederlands

Uitgebreide vertaling voor vasthoudend (Nederlands) in het Zweeds

vasthoudend:

vasthoudend bijvoeglijk naamwoord

  1. vasthoudend (onwrikbaar; standvastig; volhardend; onwankelbaar; pal)
    ihärdig; envis; ihärdigt; envist; ståndaktigt

Vertaal Matrix voor vasthoudend:

BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
envis onwankelbaar; onwrikbaar; pal; standvastig; vasthoudend; volhardend aanhoudend; eigengereid; eigenwijs; eigenzinnig; halsstarrig; hardhoofdig; hardnekkig; koppig; onbuigzaam; onverzettelijk; onwrikbaar; recalcitrant; stijfhoofdig; stijfkoppig; stug; taai; volhoudend; voortdurend; weerbarstig
envist onwankelbaar; onwrikbaar; pal; standvastig; vasthoudend; volhardend aanhoudend; bokkig; dwars; eigengereid; eigenwijs; eigenzinnig; halsstarrig; hardhoofdig; hardnekkig; koppig; onbuigzaam; onverzettelijk; onwrikbaar; recalcitrant; stijfhoofdig; stijfkoppig; volhoudend; voortdurend; weerbarstig; weerspannig
ihärdig onwankelbaar; onwrikbaar; pal; standvastig; vasthoudend; volhardend actief; bedrijvig; bezig; geconcentreerd; ingespannen; nijver; verdiept; volhoudend
ihärdigt onwankelbaar; onwrikbaar; pal; standvastig; vasthoudend; volhardend aanhoudend; actief; bedrijvig; bezig; geconcentreerd; hardnekkig; ingespannen; nijver; verdiept; volhoudend; voortdurend
ståndaktigt onwankelbaar; onwrikbaar; pal; standvastig; vasthoudend; volhardend stabiel; stevig

Verwante woorden van "vasthoudend":


vasthoudend vorm van vasthouden:

vasthouden [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. vasthouden (houden)
    hållande

vasthouden werkwoord (houd vast, houdt vast, hield vast, hielden vast, vastgehouden)

  1. vasthouden (niet laten gaan)
    behålla; hålla fast; inte släppa
    • behålla werkwoord (behåller, behöll, behållit)
    • hålla fast werkwoord (håller fast, höll fast, hållit fast)
    • inte släppa werkwoord (inte släpper, inte släppde, inte släppt)
  2. vasthouden (detineren; gevangenhouden; in hechtenis houden)
    kvarhålla
    • kvarhålla werkwoord (kvarhåller, kvarhöll, kvarhållit)
  3. vasthouden (vastklemmen; knellen; vastknellen)
    spänna fast
    • spänna fast werkwoord (spänner fast, spände fast, spänt fast)

Conjugations for vasthouden:

o.t.t.
  1. houd vast
  2. houdt vast
  3. houdt vast
  4. houden vast
  5. houden vast
  6. houden vast
o.v.t.
  1. hield vast
  2. hield vast
  3. hield vast
  4. hielden vast
  5. hielden vast
  6. hielden vast
v.t.t.
  1. heb vastgehouden
  2. hebt vastgehouden
  3. heeft vastgehouden
  4. hebben vastgehouden
  5. hebben vastgehouden
  6. hebben vastgehouden
v.v.t.
  1. had vastgehouden
  2. had vastgehouden
  3. had vastgehouden
  4. hadden vastgehouden
  5. hadden vastgehouden
  6. hadden vastgehouden
o.t.t.t.
  1. zal vasthouden
  2. zult vasthouden
  3. zal vasthouden
  4. zullen vasthouden
  5. zullen vasthouden
  6. zullen vasthouden
o.v.t.t.
  1. zou vasthouden
  2. zou vasthouden
  3. zou vasthouden
  4. zouden vasthouden
  5. zouden vasthouden
  6. zouden vasthouden
en verder
  1. ben vastgehouden
  2. bent vastgehouden
  3. is vastgehouden
  4. zijn vastgehouden
  5. zijn vastgehouden
  6. zijn vastgehouden
diversen
  1. houd vast!
  2. houdt vast!
  3. vastgehouden
  4. vasthoudend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor vasthouden:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
hållande houden; vasthouden
spänna fast aangespen; vastgespen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
behålla niet laten gaan; vasthouden erbij houden
hålla fast niet laten gaan; vasthouden beet hebben; gevangen zetten; interneren; isoleren; klemmen; knellen; omklemmen; opsluiten; vasthebben
inte släppa niet laten gaan; vasthouden
kvarhålla detineren; gevangenhouden; in hechtenis houden; vasthouden
spänna fast knellen; vasthouden; vastklemmen; vastknellen

Wiktionary: vasthouden


Cross Translation:
FromToVia
vasthouden hålla; hålla fast adhere — To hold, be attached, or devoted
vasthouden hålla hold — to grasp
vasthouden hålla i festhalten — in der Hand halten; packen; greifen
vasthouden upprätthålla; hålla fast vid; vidmakthålla festhaltenan etwas festhalten: bewahren; dieses Konzept beibehalten
vasthouden behålla; hålla tenir — Avoir en main, entre les bras, de manière à ne pas laisser aller.