Nederlands
Uitgebreide vertaling voor vastgroeien (Nederlands) in het Zweeds
vastgroeien:
-
vastgroeien (wortel schieten; wortelen)
Conjugations for vastgroeien:
o.t.t.
- groei vast
- groeit vast
- groeit vast
- groeien vast
- groeien vast
- groeien vast
o.v.t.
- groeide vast
- groeide vast
- groeide vast
- groeiden vast
- groeiden vast
- groeiden vast
v.t.t.
- ben vastgegroeid
- bent vastgegroeid
- is vastgegroeid
- zijn vastgegroeid
- zijn vastgegroeid
- zijn vastgegroeid
v.v.t.
- was vastgegroeid
- was vastgegroeid
- was vastgegroeid
- waren vastgegroeid
- waren vastgegroeid
- waren vastgegroeid
o.t.t.t.
- zal vastgroeien
- zult vastgroeien
- zal vastgroeien
- zullen vastgroeien
- zullen vastgroeien
- zullen vastgroeien
o.v.t.t.
- zou vastgroeien
- zou vastgroeien
- zou vastgroeien
- zouden vastgroeien
- zouden vastgroeien
- zouden vastgroeien
diversen
- groei vast!
- groeit vast!
- vastgegroeid
- vastgroeiend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor vastgroeien:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
ha rötter | vastgroeien; wortel schieten; wortelen |