Nederlands
Uitgebreide vertaling voor van iets in kennis stellen (Nederlands) in het Zweeds
van iets in kennis stellen:
van iets in kennis stellen werkwoord (stel van iets in kennis, stelt van iets in kennis, stelde van iets in kennis, stelden van iets in kennis, van iets in kennis gesteld)
-
van iets in kennis stellen (informeren; op de hoogte brengen; verwittigen; waarschuwen; tippen; inlichten)
Conjugations for van iets in kennis stellen:
o.t.t.
- stel van iets in kennis
- stelt van iets in kennis
- stelt van iets in kennis
- stellen van iets in kennis
- stellen van iets in kennis
- stellen van iets in kennis
o.v.t.
- stelde van iets in kennis
- stelde van iets in kennis
- stelde van iets in kennis
- stelden van iets in kennis
- stelden van iets in kennis
- stelden van iets in kennis
v.t.t.
- heb van iets in kennis gesteld
- hebt van iets in kennis gesteld
- heeft van iets in kennis gesteld
- hebben van iets in kennis gesteld
- hebben van iets in kennis gesteld
- hebben van iets in kennis gesteld
v.v.t.
- had van iets in kennis gesteld
- had van iets in kennis gesteld
- had van iets in kennis gesteld
- hadden van iets in kennis gesteld
- hadden van iets in kennis gesteld
- hadden van iets in kennis gesteld
o.t.t.t.
- zal van iets in kennis stellen
- zult van iets in kennis stellen
- zal van iets in kennis stellen
- zullen van iets in kennis stellen
- zullen van iets in kennis stellen
- zullen van iets in kennis stellen
o.v.t.t.
- zou van iets in kennis stellen
- zou van iets in kennis stellen
- zou van iets in kennis stellen
- zouden van iets in kennis stellen
- zouden van iets in kennis stellen
- zouden van iets in kennis stellen
en verder
- ben van iets in kennis gesteld
- bent van iets in kennis gesteld
- is van iets in kennis gesteld
- zijn van iets in kennis gesteld
- zijn van iets in kennis gesteld
- zijn van iets in kennis gesteld
diversen
- stel van iets in kennis!
- stelt van iets in kennis!
- van iets in kennis gesteld
- van iets in kennis stellend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze