Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. valideren:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor valideren (Nederlands) in het Zweeds

valideren:

valideren werkwoord (valideer, valideert, valideerde, valideerden, gevalideerd)

  1. valideren
    stadfästa; lagfästa
    • stadfästa werkwoord (stadfästar, stadfästade, stadfästat)
    • lagfästa werkwoord (lagfästar, lagfästade, lagfästat)
  2. valideren
    verifiera
    • verifiera werkwoord (verifierar, verifierade, verifierat)

Conjugations for valideren:

o.t.t.
  1. valideer
  2. valideert
  3. valideert
  4. valideren
  5. valideren
  6. valideren
o.v.t.
  1. valideerde
  2. valideerde
  3. valideerde
  4. valideerden
  5. valideerden
  6. valideerden
v.t.t.
  1. heb gevalideerd
  2. hebt gevalideerd
  3. heeft gevalideerd
  4. hebben gevalideerd
  5. hebben gevalideerd
  6. hebben gevalideerd
v.v.t.
  1. had gevalideerd
  2. had gevalideerd
  3. had gevalideerd
  4. hadden gevalideerd
  5. hadden gevalideerd
  6. hadden gevalideerd
o.t.t.t.
  1. zal valideren
  2. zult valideren
  3. zal valideren
  4. zullen valideren
  5. zullen valideren
  6. zullen valideren
o.v.t.t.
  1. zou valideren
  2. zou valideren
  3. zou valideren
  4. zouden valideren
  5. zouden valideren
  6. zouden valideren
en verder
  1. ben gevalideerd
  2. bent gevalideerd
  3. is gevalideerd
  4. zijn gevalideerd
  5. zijn gevalideerd
  6. zijn gevalideerd
diversen
  1. valideer!
  2. valideert!
  3. gevalideerd
  4. validerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

valideren

  1. valideren
    validera

Vertaal Matrix voor valideren:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
lagfästa valideren
stadfästa valideren
validera valideren
verifiera valideren aantonen; bewijzen; nagaan; staven; verifieren; zekerstellen