Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. uitzaaien:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor uitzaaien (Nederlands) in het Zweeds

uitzaaien:

uitzaaien werkwoord (zaai uit, zaait uit, zaaide uit, zaaiden uit, uitgezaaid)

  1. uitzaaien (uitstrooien)
    utsprida; utså; utströ
    • utsprida werkwoord (utsprider, utspridde, utspritt)
    • utså werkwoord (utsår, utsådde, utsått)
    • utströ werkwoord (utströr, utströdde, utstrött)
  2. uitzaaien (rondstrooien; verspreiden; verdeler; )
    strö; stänka; utströ
    • strö werkwoord (strör, strödde, strött)
    • stänka werkwoord (stänker, stänkte, stänkt)
    • utströ werkwoord (utströr, utströdde, utstrött)

Conjugations for uitzaaien:

o.t.t.
  1. zaai uit
  2. zaait uit
  3. zaait uit
  4. zaaien uit
  5. zaaien uit
  6. zaaien uit
o.v.t.
  1. zaaide uit
  2. zaaide uit
  3. zaaide uit
  4. zaaiden uit
  5. zaaiden uit
  6. zaaiden uit
v.t.t.
  1. heb uitgezaaid
  2. hebt uitgezaaid
  3. heeft uitgezaaid
  4. hebben uitgezaaid
  5. hebben uitgezaaid
  6. hebben uitgezaaid
v.v.t.
  1. had uitgezaaid
  2. had uitgezaaid
  3. had uitgezaaid
  4. hadden uitgezaaid
  5. hadden uitgezaaid
  6. hadden uitgezaaid
o.t.t.t.
  1. zal uitzaaien
  2. zult uitzaaien
  3. zal uitzaaien
  4. zullen uitzaaien
  5. zullen uitzaaien
  6. zullen uitzaaien
o.v.t.t.
  1. zou uitzaaien
  2. zou uitzaaien
  3. zou uitzaaien
  4. zouden uitzaaien
  5. zouden uitzaaien
  6. zouden uitzaaien
en verder
  1. ben uitgezaaid
  2. bent uitgezaaid
  3. is uitgezaaid
  4. zijn uitgezaaid
  5. zijn uitgezaaid
  6. zijn uitgezaaid
diversen
  1. zaai uit!
  2. zaait uit!
  3. uitgezaaid
  4. uitzaaiend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor uitzaaien:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
strö pamflet; stencil; strooibiljet
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
strö rondstrooien; uitzaaien; uitzenden; verbreiden; verbreider; verdeler; verspreiden; verstrooien afdreggen; uitbaggeren
stänka rondstrooien; uitzaaien; uitzenden; verbreiden; verbreider; verdeler; verspreiden; verstrooien bespatten; bespetteren; besprenkelen; gieten; klateren; schenken; sprenkelen; uitstorten
utsprida uitstrooien; uitzaaien
utströ rondstrooien; uitstrooien; uitzaaien; uitzenden; verbreiden; verbreider; verdeler; verspreiden; verstrooien
utså uitstrooien; uitzaaien bezaaien; inzaaien; zaaien