Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. uitsliepen:
  2. uitslapen:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor uitsliepen (Nederlands) in het Zweeds

uitsliepen:

uitsliepen werkwoord

  1. uitsliepen
    förakta; hånle
    • förakta werkwoord (föraktar, föraktade, föraktat)
    • hånle werkwoord (hånler, hånlog, hånlet)

Vertaal Matrix voor uitsliepen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
förakta uitsliepen benijden; haten; laten passeren; misgunnen; niet gunnen; versmaden
hånle uitsliepen schamperen

uitsliepen vorm van uitslapen:

uitslapen werkwoord (slaap uit, slaapt uit, sliep uit, sliepen uit, uitgeslapen)

  1. uitslapen
    sova ut
    • sova ut werkwoord (sover ut, sov ut, sovit ut)

Conjugations for uitslapen:

o.t.t.
  1. slaap uit
  2. slaapt uit
  3. slaapt uit
  4. slapen uit
  5. slapen uit
  6. slapen uit
o.v.t.
  1. sliep uit
  2. sliep uit
  3. sliep uit
  4. sliepen uit
  5. sliepen uit
  6. sliepen uit
v.t.t.
  1. heb uitgeslapen
  2. hebt uitgeslapen
  3. heeft uitgeslapen
  4. hebben uitgeslapen
  5. hebben uitgeslapen
  6. hebben uitgeslapen
v.v.t.
  1. had uitgeslapen
  2. had uitgeslapen
  3. had uitgeslapen
  4. hadden uitgeslapen
  5. hadden uitgeslapen
  6. hadden uitgeslapen
o.t.t.t.
  1. zal uitslapen
  2. zult uitslapen
  3. zal uitslapen
  4. zullen uitslapen
  5. zullen uitslapen
  6. zullen uitslapen
o.v.t.t.
  1. zou uitslapen
  2. zou uitslapen
  3. zou uitslapen
  4. zouden uitslapen
  5. zouden uitslapen
  6. zouden uitslapen
en verder
  1. ben uitgeslapen
  2. bent uitgeslapen
  3. is uitgeslapen
  4. zijn uitgeslapen
  5. zijn uitgeslapen
  6. zijn uitgeslapen
diversen
  1. slaap uit!
  2. slaapt uit!
  3. uitgeslapen
  4. uitslapend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor uitslapen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
sova ut uitslapen

Wiktionary: uitslapen


Cross Translation:
FromToVia
uitslapen sova ut sleep in — to sleep late