Nederlands
Uitgebreide vertaling voor uitrichten (Nederlands) in het Zweeds
uitrichten:
-
uitrichten (doen; uitvoeren; verrichten; handelen)
Conjugations for uitrichten:
o.t.t.
- richt uit
- richt uit
- richt uit
- richten uit
- richten uit
- richten uit
o.v.t.
- richtte uit
- richtte uit
- richtte uit
- richtten uit
- richtten uit
- richtten uit
v.t.t.
- heb uitgericht
- hebt uitgericht
- heeft uitgericht
- hebben uitgericht
- hebben uitgericht
- hebben uitgericht
v.v.t.
- had uitgericht
- had uitgericht
- had uitgericht
- hadden uitgericht
- hadden uitgericht
- hadden uitgericht
o.t.t.t.
- zal uitrichten
- zult uitrichten
- zal uitrichten
- zullen uitrichten
- zullen uitrichten
- zullen uitrichten
o.v.t.t.
- zou uitrichten
- zou uitrichten
- zou uitrichten
- zouden uitrichten
- zouden uitrichten
- zouden uitrichten
en verder
- ben uitgericht
- bent uitgericht
- is uitgericht
- zijn uitgericht
- zijn uitgericht
- zijn uitgericht
diversen
- richt uit!
- richt uit!
- uitgericht
- uitrichtend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor uitrichten:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
göra | toedoen | |
utföra | gehoor; gevolg; gevolg geven aan | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
frambringa | doen; handelen; uitrichten; uitvoeren; verrichten | aandragen; aanvoeren; fokken; kweken; laten zien; naar voren brengen; opfokken; tevoorschijnhalen; tevoorschijntoveren; voordedaghalen |
förrätta | doen; handelen; uitrichten; uitvoeren; verrichten | |
göra | doen; handelen; uitrichten; uitvoeren; verrichten | fabriceren; maken; produceren; vervaardigen; voortbrengen |
utföra | doen; handelen; uitrichten; uitvoeren; verrichten | bedingen; bewerkstelligen; fixen; klaarspelen; kwijten; lappen; totstandbrengen; voltrekken; voor elkaar krijgen; zich voltrekken |
uträtta | doen; handelen; uitrichten; uitvoeren; verrichten | bedingen; bewerkstelligen; fixen; klaarspelen; lappen; voor elkaar krijgen |
verkställa | doen; handelen; uitrichten; uitvoeren; verrichten | totstandbrengen |
Wiktionary: uitrichten
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• uitrichten | → bygga; inreda; inställa; göra | ↔ construire — bâtir, élever, avec de la pierre, du bois, du métal, etc., d’après un plan déterminé. |
• uitrichten | → göra | ↔ fabriquer — exécuter ou faire exécuter certains ouvrages suivant les procédés d’un art mécanique, en atelier ou en usine. |
• uitrichten | → operera; göra | ↔ opérer — accomplir une œuvre, produire un effet. |
• uitrichten | → lägga; ställa; sätta; bygga; inreda; inställa; göra | ↔ poser — placer, mettre sur quelque chose. |