Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. uitnodigend:
  2. uitnodigen:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor uitnodigend (Nederlands) in het Zweeds

uitnodigend:

uitnodigend bijvoeglijk naamwoord

  1. uitnodigend (aanlokkelijk; verleidelijk; aantrekkelijk; attractief; bekoorlijk)
    tilltalande; attraktivt; lockande
  2. uitnodigend (aantrekkelijk; attractief; verlokkend; )
    attraktiv; attraktivt

Vertaal Matrix voor uitnodigend:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
lockande lokken; verleiden
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
tilltalande aanlokkelijk; aantrekkelijk; attractief; bekoorlijk; uitnodigend; verleidelijk aardig; fascinerend; leuk; lief; sympathiek
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
attraktiv aanlokkelijk; aantrekkelijk; attractief; bekoorlijk; uitlokkend; uitnodigend; verlokkend; verzoekend aanbiddelijk; aanlokkelijk; aantrekkelijk; attractief; begeerenswaardig; bekoorlijk; bevallig; charmant; knap; mooi; oogstrelend; schattig; schoon; verrukkelijk; welgemaakt
attraktivt aanlokkelijk; aantrekkelijk; attractief; bekoorlijk; uitlokkend; uitnodigend; verleidelijk; verlokkend; verzoekend aanbiddelijk; aantrekkelijk; begeerenswaardig; bekoorlijk; bevallig; charmant; knap; mooi; oogstrelend; schattig; schoon; verrukkelijk; welgemaakt
lockande aanlokkelijk; aantrekkelijk; attractief; bekoorlijk; uitnodigend; verleidelijk appetijtelijk; pikant; verleidelijk; verlokkend; verzoekend; zinnenprikkelend

uitnodigend vorm van uitnodigen:

uitnodigen werkwoord (nodig uit, nodigt uit, nodigde uit, nodigden uit, uitgenodigd)

  1. uitnodigen (engageren; inviteren)
    bjuda; inbjuda; invitera; engagera
    • bjuda werkwoord (bjuder, bjöd, bjudit)
    • inbjuda werkwoord (inbjudar, inbjudade, inbjudat)
    • invitera werkwoord (inviterar, inviterade, inviterat)
    • engagera werkwoord (engagerar, engagerade, engagerat)
  2. uitnodigen (aanzoeken; vragen; verzoeken; aanvragen)
    anhålla om
    • anhålla om werkwoord (anhåller om, anhöll om, anhållit)
  3. uitnodigen
    bjuda in

Conjugations for uitnodigen:

o.t.t.
  1. nodig uit
  2. nodigt uit
  3. nodigt uit
  4. nodigen uit
  5. nodigen uit
  6. nodigen uit
o.v.t.
  1. nodigde uit
  2. nodigde uit
  3. nodigde uit
  4. nodigden uit
  5. nodigden uit
  6. nodigden uit
v.t.t.
  1. heb uitgenodigd
  2. hebt uitgenodigd
  3. heeft uitgenodigd
  4. hebben uitgenodigd
  5. hebben uitgenodigd
  6. hebben uitgenodigd
v.v.t.
  1. had uitgenodigd
  2. had uitgenodigd
  3. had uitgenodigd
  4. hadden uitgenodigd
  5. hadden uitgenodigd
  6. hadden uitgenodigd
o.t.t.t.
  1. zal uitnodigen
  2. zult uitnodigen
  3. zal uitnodigen
  4. zullen uitnodigen
  5. zullen uitnodigen
  6. zullen uitnodigen
o.v.t.t.
  1. zou uitnodigen
  2. zou uitnodigen
  3. zou uitnodigen
  4. zouden uitnodigen
  5. zouden uitnodigen
  6. zouden uitnodigen
en verder
  1. ben uitgenodigd
  2. bent uitgenodigd
  3. is uitgenodigd
  4. zijn uitgenodigd
  5. zijn uitgenodigd
  6. zijn uitgenodigd
diversen
  1. nodig uit!
  2. nodigt uit!
  3. uitgenodigd
  4. uitnodigend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor uitnodigen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
anhålla om aanvragen; aanzoeken; uitnodigen; verzoeken; vragen aanvragen; rekwestreren; verzoeken; vragen
bjuda engageren; inviteren; uitnodigen noden
bjuda in uitnodigen
engagera engageren; inviteren; uitnodigen detacheren; engageren; tewerkstellen; uitzenden; verbintenis aangaan
inbjuda engageren; inviteren; uitnodigen
invitera engageren; inviteren; uitnodigen
- vragen

Synoniemen voor "uitnodigen":


Verwante definities voor "uitnodigen":

  1. ertoe aanmoedigen1
    • het weer nodigt uit tot een flinke wandeling1
  2. verzoeken je gast te zijn1
    • ik nodigde hem uit te komen logeren1

Wiktionary: uitnodigen


Cross Translation:
FromToVia
uitnodigen bjuda in; bjuda bid — to invite
uitnodigen invitera; inbjuda invite — ask for the presence or participation of someone
uitnodigen bjuda ut; ta ut ausführentransitiv; jemanden ausführen: jemanden (insbesondere: eine Geliebte / einen Geliebten) an einen bestimmten Ort oder zu einer bestimmten Veranstaltung einladen
uitnodigen inbjuda einladen — jemanden freundlich auffordern, bitten, zu kommen oder mitzugehen, um gemeinsam etwas zu tun
uitnodigen bjuda; inbjuda; invitera; uppbjuda inviterconvier, prier de se trouver, de se rendre quelque part, d’assister à quelque cérémonie, etc.

Computer vertaling door derden: