Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. uitnemen:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor uitnemen (Nederlands) in het Zweeds

uitnemen:

uitnemen [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. uitnemen
    ta ur; flytta
    • ta ur zelfstandig naamwoord
    • flytta [-en] zelfstandig naamwoord

uitnemen werkwoord (neem uit, neemt uit, nam uit, namen uit, uitgenomen)

  1. uitnemen
    tömma; ta ut; dra ut; lyfta ut
    • tömma werkwoord (tömmer, tömmde, tömmt)
    • ta ut werkwoord (tar ut, tog ut, tagit ut)
    • dra ut werkwoord (drar ut, drog ut, dragit ut)
    • lyfta ut werkwoord (lyftar ut, lyftade ut, lyftat ut)

Conjugations for uitnemen:

o.t.t.
  1. neem uit
  2. neemt uit
  3. neemt uit
  4. nemen uit
  5. nemen uit
  6. nemen uit
o.v.t.
  1. nam uit
  2. nam uit
  3. nam uit
  4. namen uit
  5. namen uit
  6. namen uit
v.t.t.
  1. heb uitgenomen
  2. hebt uitgenomen
  3. heeft uitgenomen
  4. hebben uitgenomen
  5. hebben uitgenomen
  6. hebben uitgenomen
v.v.t.
  1. had uitgenomen
  2. had uitgenomen
  3. had uitgenomen
  4. hadden uitgenomen
  5. hadden uitgenomen
  6. hadden uitgenomen
o.t.t.t.
  1. zal uitnemen
  2. zult uitnemen
  3. zal uitnemen
  4. zullen uitnemen
  5. zullen uitnemen
  6. zullen uitnemen
o.v.t.t.
  1. zou uitnemen
  2. zou uitnemen
  3. zou uitnemen
  4. zouden uitnemen
  5. zouden uitnemen
  6. zouden uitnemen
en verder
  1. ben uitgenomen
  2. bent uitgenomen
  3. is uitgenomen
  4. zijn uitgenomen
  5. zijn uitgenomen
  6. zijn uitgenomen
diversen
  1. neem uit!
  2. neemt uit!
  3. uitgenomen
  4. uitnemend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor uitnemen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
flytta uitnemen
ta ur uitnemen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
dra ut uitnemen inspringing verkleinen
flytta bewegen; disloqueren; iets verplaatsen; omruilen; omwisselen; overplaatsen; roeren; ruilen; schuivend verplaatsen; standplaats veranderen; verhuizen; verkassen; verleggen; verplaatsen; verrijden; verschikken; verschuiven; vertillen; vervoeren; verwisselen; verzetten; voor zich uitschuiven; wisselen; zich verplaatsen
lyfta ut uitnemen
ta ur eruit nemen; nemen uit; uitlichten
ta ut uitnemen kiezen; naar buiten halen; schiften; selecteren; selectie toepassen; uithalen; uitkiezen; uitpikken; uitzoeken; ziften
tömma uitnemen afscheiden; afvoeren; ledigen; leeggieten; leeghalen; leegmaken; leegpompen; leegstorten; legen; lozen; plunderen; uitgieten; uithalen; uitknijpen; uitpersen; uitplunderen; uitpompen; uitscheiden; uitschudden; uitstoten; uitwerpen; uitzuigen