Nederlands
Uitgebreide vertaling voor uitklappen (Nederlands) in het Zweeds
uitklappen:
-
uitklappen (openvouwen; ontvouwen; uitspreiden; uitslaan; uitvouwen; openspreiden)
-
uitklappen (eruit flappen)
Conjugations for uitklappen:
o.t.t.
- klap uit
- klapt uit
- klapt uit
- klappen uit
- klappen uit
- klappen uit
o.v.t.
- klapte uit
- klapte uit
- klapte uit
- klapten uit
- klapten uit
- klapten uit
v.t.t.
- heb uitgeklapt
- hebt uitgeklapt
- heeft uitgeklapt
- hebben uitgeklapt
- hebben uitgeklapt
- hebben uitgeklapt
v.v.t.
- had uitgeklapt
- had uitgeklapt
- had uitgeklapt
- hadden uitgeklapt
- hadden uitgeklapt
- hadden uitgeklapt
o.t.t.t.
- zal uitklappen
- zult uitklappen
- zal uitklappen
- zullen uitklappen
- zullen uitklappen
- zullen uitklappen
o.v.t.t.
- zou uitklappen
- zou uitklappen
- zou uitklappen
- zouden uitklappen
- zouden uitklappen
- zouden uitklappen
en verder
- ben uitgeklapt
- bent uitgeklapt
- is uitgeklapt
- zijn uitgeklapt
- zijn uitgeklapt
- zijn uitgeklapt
diversen
- klap uit!
- klapt uit!
- uitgeklapt
- uitklappend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor uitklappen:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
babbla | prietpraat | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
babbla | eruit flappen; uitklappen | bazelen; brabbelen; doorslaan; krompraten; lallen; overbrieven; raffelen; uit de school klappen; uitflappen; verklappen; verklikken; verraden; wauwelen |
veckla upp | ontvouwen; openspreiden; openvouwen; uitklappen; uitslaan; uitspreiden; uitvouwen | afrollen; ontrollen; uitrollen |