Nederlands
Uitgebreide vertaling voor uitgerafeld (Nederlands) in het Zweeds
uitgerafeld:
-
uitgerafeld (uiteengerafeld; uitgeplozen)
utredd; utrett; upptrasslat; upptrasslad; upprivet-
utredd bijvoeglijk naamwoord
-
utrett bijvoeglijk naamwoord
-
upptrasslat bijvoeglijk naamwoord
-
upptrasslad bijvoeglijk naamwoord
-
upprivet bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor uitgerafeld:
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
upprivet | uiteengerafeld; uitgeplozen; uitgerafeld | gescheurd; opengekrabd; verscheurd |
upptrasslad | uiteengerafeld; uitgeplozen; uitgerafeld | |
upptrasslat | uiteengerafeld; uitgeplozen; uitgerafeld | |
utredd | uiteengerafeld; uitgeplozen; uitgerafeld | |
utrett | uiteengerafeld; uitgeplozen; uitgerafeld |
uitrafelen:
-
uitrafelen (ontwarren; uitzoeken; uitpluizen; ontraadselen; uitvezelen; ontrafelen)
-
uitrafelen (rafels loslaten)
Conjugations for uitrafelen:
o.t.t.
- rafel uit
- rafelt uit
- rafelt uit
- rafelen uit
- rafelen uit
- rafelen uit
o.v.t.
- rafelde uit
- rafelde uit
- rafelde uit
- rafelden uit
- rafelden uit
- rafelden uit
v.t.t.
- heb uitgerafeld
- hebt uitgerafeld
- heeft uitgerafeld
- hebben uitgerafeld
- hebben uitgerafeld
- hebben uitgerafeld
v.v.t.
- had uitgerafeld
- had uitgerafeld
- had uitgerafeld
- hadden uitgerafeld
- hadden uitgerafeld
- hadden uitgerafeld
o.t.t.t.
- zal uitrafelen
- zult uitrafelen
- zal uitrafelen
- zullen uitrafelen
- zullen uitrafelen
- zullen uitrafelen
o.v.t.t.
- zou uitrafelen
- zou uitrafelen
- zou uitrafelen
- zouden uitrafelen
- zouden uitrafelen
- zouden uitrafelen
en verder
- ben uitgerafeld
- bent uitgerafeld
- is uitgerafeld
- zijn uitgerafeld
- zijn uitgerafeld
- zijn uitgerafeld
diversen
- rafel uit!
- rafelt uit!
- uitgerafeld
- uitrafelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor uitrafelen:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
bli nött | rafels loslaten; uitrafelen | |
reda upp | ontraadselen; ontrafelen; ontwarren; uitpluizen; uitrafelen; uitvezelen; uitzoeken | |
reda ut | ontraadselen; ontrafelen; ontwarren; uitpluizen; uitrafelen; uitvezelen; uitzoeken | ontrafelen; ontwarren; ordenen; rangeren; schiften; sorteren; uit de war halen; uit elkaar halen; uitzoeken |
slita | rafels loslaten; uitrafelen | aanpoten; afslijpen; erafslijpen; ergens uitscheuren; flink aanpakken; hard werken; inscheuren; scheuren |