Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. uiteenspatten:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor uiteenspatten (Nederlands) in het Zweeds

uiteenspatten:

uiteenspatten werkwoord (spat uiteen, spatte uiteen, spatten uiteen, uiteengespat)

  1. uiteenspatten
    explodera
    • explodera werkwoord (exploderar, exploderade, exploderat)

Conjugations for uiteenspatten:

o.t.t.
  1. spat uiteen
  2. spat uiteen
  3. spat uiteen
  4. spatten uiteen
  5. spatten uiteen
  6. spatten uiteen
o.v.t.
  1. spatte uiteen
  2. spatte uiteen
  3. spatte uiteen
  4. spatten uiteen
  5. spatten uiteen
  6. spatten uiteen
v.t.t.
  1. ben uiteengespat
  2. bent uiteengespat
  3. is uiteengespat
  4. zijn uiteengespat
  5. zijn uiteengespat
  6. zijn uiteengespat
v.v.t.
  1. was uiteengespat
  2. was uiteengespat
  3. was uiteengespat
  4. waren uiteengespat
  5. waren uiteengespat
  6. waren uiteengespat
o.t.t.t.
  1. zal uiteenspatten
  2. zult uiteenspatten
  3. zal uiteenspatten
  4. zullen uiteenspatten
  5. zullen uiteenspatten
  6. zullen uiteenspatten
o.v.t.t.
  1. zou uiteenspatten
  2. zou uiteenspatten
  3. zou uiteenspatten
  4. zouden uiteenspatten
  5. zouden uiteenspatten
  6. zouden uiteenspatten
diversen
  1. spat uiteen!
  2. spatt uiteen!
  3. uiteengespat
  4. uiteenspattend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor uiteenspatten:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
explodera ploffen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
explodera uiteenspatten exploderen; klappen; ontploffen; ploffen; springen; uit elkaar spatten; uit elkaar springen

Wiktionary: uiteenspatten


Cross Translation:
FromToVia
uiteenspatten skingras; skingra scatter — to disperse