Overzicht
Nederlands naar Zweeds:   Meer gegevens...
  1. uitdruppelen:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor uitdruppelen (Nederlands) in het Zweeds

uitdruppelen:

uitdruppelen werkwoord (druppel uit, druppelt uit, druppelde uit, druppelden uit, uitgedruppeld)

  1. uitdruppelen (druppelen; afdruipen; sijpelen; )
    droppa; drypa
    • droppa werkwoord (droppar, droppade, droppat)
    • drypa werkwoord (dryper, dröp, drupit)
  2. uitdruppelen (uitdruipen; uitlekken; afdruipen; afdruppelen)
    läcka; strila; droppa; sippra; rinna sakta
    • läcka werkwoord (läckar, läckade, läckat)
    • strila werkwoord (strilar, strilade, strilat)
    • droppa werkwoord (droppar, droppade, droppat)
    • sippra werkwoord (sipprar, sipprade, siprat)
    • rinna sakta werkwoord (rinner sakta, rann sakta, runit sakta)

Conjugations for uitdruppelen:

o.t.t.
  1. druppel uit
  2. druppelt uit
  3. druppelt uit
  4. druppelen uit
  5. druppelen uit
  6. druppelen uit
o.v.t.
  1. druppelde uit
  2. druppelde uit
  3. druppelde uit
  4. druppelden uit
  5. druppelden uit
  6. druppelden uit
v.t.t.
  1. ben uitgedruppeld
  2. bent uitgedruppeld
  3. is uitgedruppeld
  4. zijn uitgedruppeld
  5. zijn uitgedruppeld
  6. zijn uitgedruppeld
v.v.t.
  1. was uitgedruppeld
  2. was uitgedruppeld
  3. was uitgedruppeld
  4. waren uitgedruppeld
  5. waren uitgedruppeld
  6. waren uitgedruppeld
o.t.t.t.
  1. zal uitdruppelen
  2. zult uitdruppelen
  3. zal uitdruppelen
  4. zullen uitdruppelen
  5. zullen uitdruppelen
  6. zullen uitdruppelen
o.v.t.t.
  1. zou uitdruppelen
  2. zou uitdruppelen
  3. zou uitdruppelen
  4. zouden uitdruppelen
  5. zouden uitdruppelen
  6. zouden uitdruppelen
diversen
  1. druppel uit!
  2. druppelt uit!
  3. uitgedruppeld
  4. uitdruppelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

uitdruppelen [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. uitdruppelen (uitdruipen; afdruppelen; afdruipen)
    avloppstrumma

Vertaal Matrix voor uitdruppelen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
avloppstrumma afdruipen; afdruppelen; uitdruipen; uitdruppelen
läcka lek; lekkage; lekken
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
droppa afdruipen; afdruppelen; droppen; druipen; druppelen; druppels laten vallen; druppen; sijpelen; uitdruipen; uitdruppelen; uitlekken afdruipen; dribbelen; dribbelen met de bal; in straaltjes afdruipen; sijpelen; zich stil verwijderen
drypa afdruipen; droppen; druipen; druppelen; druppels laten vallen; druppen; sijpelen; uitdruppelen afdruipen; dribbelen; dribbelen met de bal; zich stil verwijderen
läcka afdruipen; afdruppelen; uitdruipen; uitdruppelen; uitlekken doorlekken; lek zijn; lekken
rinna sakta afdruipen; afdruppelen; uitdruipen; uitdruppelen; uitlekken dribbelen; dribbelen met de bal
sippra afdruipen; afdruppelen; uitdruipen; uitdruppelen; uitlekken afdruipen; dribbelen; dribbelen met de bal; in straaltjes afdruipen; sijpelen; zich stil verwijderen
strila afdruipen; afdruppelen; uitdruipen; uitdruppelen; uitlekken besprenkelen; druilen; miezeren; sprenkelen